ECLI:NL:RBAMS:2021:5641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
13/104829-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en belediging van politie en familieleden met bijzondere voorwaarden voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, bedreiging en belediging van zijn zus, opa en politieagenten. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte is op 17 april 2021 in Amsterdam beschuldigd van het bedreigen van politieagenten met de dood en het beledigen van hen tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. Daarnaast is hij beschuldigd van het mishandelen van zijn zus en het bedreigen van een familielid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, in overweging genomen, evenals de verdediging van de raadsman, mr. E.G.S. Roethof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan psychische problemen, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is voor zijn daden. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 301 dagen opgelegd, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. Tevens is een zorgmachtiging afgegeven om gedwongen behandeling mogelijk te maken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het risico op recidive in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

[.]
[..]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/104829-21 (A)
13/091756-21 (B)
13/070674-21 (C)
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 juli 2021 en 16 augustus 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 16 juli 2021 J. Versteeg, reclasseringswerker, (telefonisch) als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A (13-104829-21)
1. hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 17 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] (respectievelijk dienstdoende als inspecteur (s) en/of hoofdagent bij de Nationale politie, eenheid [plaats] ) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door (telkens) voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik bombardeer jullie kankerbureau plat. Ik maak jullie dood” en/of “Ik pak mijn gannoe, steek deze door je brievenbus, en schiet je hele familie dood” en/of “Jouw kop onthoud ik, ik maak je dood” en/of “Ik maak je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 17 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten (de in uniform geklede) [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] (respectievelijk dienstdoende als inspecteur en/of hoofdagent bij de Nationale politie, eenheid [plaats] ), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten met incidentafhandeling belast op de Osdorper Ban en/of de in verzekering stelling van hem, verdachte, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: “Kankerflikkers” en/of “Ik neuk jullie kankermoeders” en/of “Ik verkracht ze. Ik ga er lachend voor zitten” en/of “Politie is dictatuur! Ik neuk jullie allemaal, kankerleiers”, althans woorden van een gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak B (13-091756-21)
hij op of omstreeks 2 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (zijn zus) [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde ( [persoon 1] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of aan de haren te trekken en/of met de nagel(s) in het gezicht te krabben;
Zaak C (13-070674-21 )
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Jullie zijn een rotfamilie en ik ga jullie allemaal vermoorden” en/of “Ik pak een mitrailleur en ik maak jullie allemaal dood” en/of “Ik ga jullie allemaal vermoorden” en/of “Ik ga iedereen vermoorden want ze hebben mijn geld gestolen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig kan worden bewezen en dat het aankomt op de overtuiging of het ten laste gelegde ook kan worden bewezen verklaard. De rechtbank heeft uit de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde zoals hierna omschreven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem in zaak A onder 1 en 2, in zaak B en zaak C ten laste gelegde, en wel dat:
Zaak A (13-104829-21)
1. hij op 17 april 2021 te Amsterdam, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (respectievelijk dienstdoende als inspecteurs en hoofdagent bij de Nationale politie, eenheid [plaats] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik bombardeer jullie kankerbureau plat. Ik maak jullie dood” en door voornoemde [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik pak mijn gannoe, steek deze door je brievenbus, en schiet je hele familie dood” en “Jouw kop onthoud ik, ik maak je dood” en “Ik maak je kapot”;
2. hij op 17 april 2021 te Amsterdam, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten (de in uniform geklede) [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (respectievelijk dienstdoende als inspecteur en hoofdagent bij de Nationale politie, eenheid [plaats] ), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met incidentafhandeling belast op de Osdorper Ban of de inverzekeringstelling van hem, verdachte, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: “Kankerflikkers” en/of “Ik neuk jullie kankermoeders” en/of “Ik verkracht ze. Ik ga er lachend voor zitten” en/of “Politie is dictatuur! Ik neuk jullie allemaal, kankerlijers”;
Zaak B (13-091756-21)
hij op 2 april 2021 te Amsterdam, zijn zus [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] tegen het gezicht, te slaan en aan de haren te trekken;
Zaak C (13-070674-21 )
hij op 12 maart 2021 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Jullie zijn een rotfamilie en ik ga jullie allemaal vermoorden” en “Ik pak een mitrailleur en ik maak jullie allemaal dood” en “Ik ga jullie allemaal vermoorden” en “Ik ga iedereen vermoorden want ze hebben mijn geld gestolen”.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 12 juli 2021 van het psychiatrisch onderzoek betreffende verdachte, opgemaakt door M.C. Heus, psychiater.
Het rapport houdt onder meer en kort samengevat het volgende in. Verdachte is een man met een kwetsbaarheid voor decompensatie met psychotische verschijnselen en/of stemmingsontregeling, een licht verstandelijke beperking, een antisociale-persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Rond november 2020 tot de periode rondom het ten laste gelegde wordt er door zijn moeder en zus een gedragsverandering beschreven, gelijktijdig met terugval in cannabisgebruik: verdachte is meer prikkelbaar, geagiteerd, onrustig en komt regelmatig verward over. Hij komt in februari en maart 2021 ook in beeld bij politie en de spoedeisende psychiatrie in verband met verward dan wel agressief gedrag. Verdachte heeft zich de laatste jaren zorgmijdend opgesteld.
Ten aanzien van het onder 1, 2, en 3. ten laste gelegde geldt dat er, in de periode rondom deze tenlasteleggingen, bij verdachte sprake was van een gedecompenseerd toestandsbeeld met agitatie, prikkelbaarheid bij een stemmingsontregeling en met psychotische symptomen. Vanuit de combinatie van fors cannabisgebruik, de antisociale-persoonlijkheidsstoornis en de verstandelijke beperking is verdachte kwetsbaar om op deze manier te decompenseren. Tijdens deze decompensatie is verdachte onvoldoende in staat geweest om, ten tijde van de ten laste gelegde feiten, zijn emoties en gedrag te reguleren en te beheersen. Geadviseerd wordt dan ook om verdachte het ten laste gelegde sub 1., 2. en 3. in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare en volgt het advies.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir (op 16 juli 2021) gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 301 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier heeft toegelicht dat de gevangenisstraf naadloos moet aansluiten op opname in een passende kliniek. De officier van justitie heeft verder gevorderd bij het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden te stellen zoals door de reclassering geadviseerd en daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
Het pleidooi van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op te leggen met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd met uitzondering van de opname in een kliniek.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn opa met de dood bedreigd. Hij heeft zijn zus mishandeld. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers, nota bene zijn opa en zijn zus. Ook heeft hij politieagenten met de dood bedreigd en beledigd. Dit gedrag is beangstigend en overlast gevend voor de betreffende agenten.
De rechtbank laat ten nadele van verdachte meewegen dat hij eerder (onherroepelijk) is veroordeeld.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend aan verdachte.
Dit gebrek aan ziektebesef en -inzicht alsmede het cannabisgebruik verhogen ook het risico op recidive.
Door het afwezige ziektebesef is de kans groter dat verdachte met medicatie stopt en ook weer cannabis gaat gebruiken, waardoor de kans groter wordt op decompensatie met psychotische symptomen en stemmingsproblemen. Hierdoor wordt het risico op recidive verder verhoogd
Om het risico op recidive van gewelddadig gedrag te beperken heeft betrokkene behandeling nodig in een gesloten klinische setting met structuur, toezicht en beveiliging zoals geboden wordt in een forensische setting.
De rechtbank kan zich dan ook vinden in de conclusie van de psychiater dat een forensische setting noodzakelijk is: een forensisch kader biedt klinisch een hogere mate van structuur en toezicht, en legt de focus van de behandeling op recidivepreventie. De rechtbank volgt ook het advies de klinische behandeling in een forensische kliniek op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Daarbij is het van belang dat de medicatie gecontinueerd en zo nodig aangepast wordt. Ook is het zeer belangrijk dat er in het contact met betrokkene goed rekening gehouden wordt met het grote risico op overschatting door zijn sterkere verbale vermogens: de kliniek moet gespecialiseerd zijn in behandeling van mensen met een licht verstandelijke beperking. Nu betrokkene rustiger in contact is door de medicatie kan er met betrokkene gebouwd worden aan een werkrelatie waarin er mogelijk (op zijn niveau afgestemde) behandelinterventies gericht op de stoornis in het gebruik van cannabis, op psycho-educatie en op emotieregulatie therapie toegepast kunnen worden. Tevens is het van belang om een werkrelatie met zijn familie op te bouwen en ook aan hen psycho-educatie te geven.
In eerste instantie is een klinische forensische setting noodzakelijk, vanwege de beïnvloedbaarheid van verdachte en vanwege, zoals hij zelf zegt, “de verleidingen van buiten”. In deze setting kan men aan verdachte voldoende structuur en sturing bieden en goed zicht houden op zijn gedrag en op met wie hij om gaat. Hierbij kan er toegewerkt worden naar het opstarten van een voor hem zinvolle dagbesteding, een beschermde woonvorm en een passende mate van begeleiding bij zaken van het dagelijkse leven. Vervolgens dient de behandeling en begeleiding ambulant voortgezet te worden tezamen met reclasseringstoezicht o.a. gericht op urinecontroles op drugs, ambulante behandeling, begeleiding en op voortzetting van de dagbesteding.
De rechtbank heeft de mogelijkheid van een zorgmachtiging (via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wfz) onderzocht en zal die afgeven, zodat verdachte, zo nodig, gedwongen behandeld kan worden. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel én een zorgmachtiging de kans van slagen van de behandeling vergroot.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het
reclasseringsrapportvan 13 juli 2021 over verdachte, opgemaakt door J. Versteeg, reclasseringswerker.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met de onderstaande bijzondere voorwaarden en tevens om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging naast de klinische behandeling in forensisch kader.
De combinatie van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel en een zorgmachtiging lijkt een grotere kans van slagen te hebben met betrekking tot het bieden van behandeling en biedt meer mogelijkheden voor interventie.
- meldplicht bij reclassering en houden aan haar aanwijzingen;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan middelencontrole;
- verkrijgen en behouden van een dagbesteding.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen/gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten mishandeling.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het rapport van de psychiater en het reclasseringsrapport waarin staat dat het gevaar op herhaling groot is, dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 21/4470, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Belediging een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
301 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
150 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd
  • zich aan een strafbaar feit schuldig maakt en/of
  • geen medewerking verleent aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit nemen van een of meer vingerafdrukken en/of
  • niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt dan wel
  • een of meer van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering en houden aan de aanwijzingen
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen tussen 9:00 en 12:00 uur na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen.
Indien veroordeelde geplaatst wordt in een zorginstelling voor een klinische behandeling, zal de reclassering contact met veroordeelde opnemen en hoeft hij zich niet te melden op het kantoor van de reclassering. Als veroordeelde na de klinische behandeling uitstroomt naar een instelling voor begeleid of beschermd wonen, zal hij zich bij de reclassering van het Leger des Heils in de regio van verblijf moeten melden.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich per 24 augustus opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling van Noord Holland Noord [plaats instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft (aansluitend aan zijn verblijf in de kliniek) in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Verkrijgen en behouden van een dagbesteding
Veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van structurele en zinvolle dagbesteding.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2021.