ECLI:NL:RBAMS:2021:5630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21/3378
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen de verlening van een omgevingsvergunning; beroep gegrond; dwangsom voor overschrijding beslistermijn

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. O.V. Wilkens, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door B. Zevenhuizen. Eiser heeft op 23 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor het legaliseren van de winkelfunctie op een specifiek adres in Amsterdam. De rechtbank ontving het beroepschrift op 24 juni 2021, nadat eiser verweerder in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder is overschreden, aangezien het bestuursorgaan niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken heeft beslist.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist. Eiser heeft geen verzoek gedaan om de dwangsom door de rechtbank vast te laten stellen, maar de rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 561,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021 door mr. A.J. Dondorp, in aanwezigheid van griffier mr. N. van der Kroft. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3378

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder.
(gemachtigde: B. Zevenhuizen)

Procesverloop

Eiser heeft met de brief van 23 juni 2021, door de rechtbank ontvangen op 24 juni 2021, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingestuurd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Eiser heeft op 23 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen een verleende omgevingsvergunning voor het legaliseren van de bruto vloeroppervlakte van de winkelfunctie op het adres [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in Amsterdam. Verweerder heeft per email van
3 juli 2020 ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en de beslistermijn met zes weken verdaagd. Per email op 9 december 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens is eiser 24 juni 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
4. Het bestuursorgaan dat een besluit dient te nemen moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken [3] . De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is op 28 juli 2020 verstreken. Vanaf die datum had heft bestuursorgaan in beginsel zes weken om de beslissen. Deze termijn eindigde op 8 september 2020. Verweerder heeft de beslistermijn op 3 juli 2020 met zes weken verlengd. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 20 oktober 2020 moest beslissen.
De rechtbank stelt, met partijen, vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. Eiser heeft niet verzocht om de dwangsom door de rechtbank vast te laten stellen. Dat betekent dat verweerder dit met het nieuwe besluit moet doen. [4]
7. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen [5] . In het verweerschrift van 13 juli 2021 heeft verweerder geen concrete datum voor een nieuw besluit genoemd. Van een bijzonder geval is daarom geen sprake. Dat betekent dat verweerder uiterlijk 14 dagen na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend moet maken.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 561,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 0,5 punt voor het reageren op het verweerschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,‑;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden,
en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 561,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr.A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
3.Op grond van artikel 7:10, eerste lid van de Awb
4.Artikel 4:18, eerste lid, en artikel 8:55c van de Awb
5.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb