ECLI:NL:RBAMS:2021:5568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/690615 / HA ZA 20-992
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres wegens dagvaarding van een niet bestaande vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en de gedaagden AFIC B.V. en DE AUTOMOBIELFABRIEK B.V. [eiseres] had een vordering ingesteld tegen de Automobielfabriek, die niet verschenen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Automobielfabriek per 1 augustus 2020 was ontbonden en dus niet meer bestond op het moment dat de dagvaarding was uitgebracht. Dit leidde tot de conclusie dat [eiseres] niet-ontvankelijk was in haar vorderingen tegen de Automobielfabriek, omdat zij een niet bestaande vennootschap had gedagvaard. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de Automobielfabriek begroot op nihil, aangezien deze niet was verschenen en geen kosten had gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van het bestaan van de gedaagde partij op het moment van dagvaarding en de gevolgen van het niet naleven van de vereisten voor het instellen van een rechtsvordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/690615 / HA ZA 20-992
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G. Hutchinson te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AFIC B.V.,
gevestigd te Hallumaan,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE AUTOMOBIELFABRIEK B.V.,
gevestigd te Uithoorn,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en gedaagden genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk Afic en de Automobielfabriek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 augustus 2020, met producties,
- de conclusie van antwoord van Afic, met producties,
  • het tussenvonnis van 7 april 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van 27 september 2021 van de Automobielfabriek,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 september 2021, waarin de tussen [eiseres] en Afic ter zitting getroffen regeling is opgenomen en waarbij de zaak van [eiseres] jegens de Automobielfabriek, die niet is verschenen, is verwezen naar de rol van 13 oktober 2021 voor vonnis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Automobielfabriek heeft [eiseres] in april 2019 in contact gebracht met Afic. Afic is een assurantietussenpersoon/een financiële dienstverlener.
2.2.
Op 17 april 2019 heeft [eiseres] een Volkswagen Transporter T6 28 MWB diesel gekocht voor € 63.000 bij de Automobielfabriek. [eiseres] heeft de financiering en de all risk-verzekering van de Volkswagen afgesloten via Afic.
2.3.
De verzekering is ingegaan op 7 juni 2019. De auto is op 15 juni 2019 geleverd aan [eiseres] . Op of omstreeks 19 juni 2019 is de auto gestolen. Na de diefstal weigerde de verzekeraar dekking, omdat de Volkswagen niet voldeed aan de vereiste alarmvereisten voor dekking. De verzekeraar heeft de door [eiseres] geleden schade niet vergoed.
2.4.
Bij brieven van 18 juli 2019 heeft [eiseres] Afic en de Automobielfabriek aansprakelijk gesteld.

3.Het geschil

3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2021 hebben [eiseres] en Afic een minnelijke regeling getroffen. In dit vonnis wordt dan ook alleen beslist op de vorderingen van [eiseres] tegen de Automobielfabriek.
3.2.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de Automobielfabriek jegens haar aansprakelijk is voor de geleden schade
- de Automobielfabriek veroordeelt om aan haar een bedrag te voldoen gelijk aan hetgeen waar zij recht op zou hebben gehad onder de dekking van de verzekering, althans dat bedrag minus het eigen risico, althans het bedrag dat op 19 juni 2019 nog verschuldigd was onder de financiering, te vermeerderen met de sinds die dag betaalde rente aan financiering, alsook te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van de Automobielfabriek in de proces- en nakosten.
3.3.
[eiseres] legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat de Automobielfabriek in strijd met artikel 2:80 Wft bemiddeld heeft zonder over een door de AFM verleende vergunning te beschikken, die wel vereist is. Dit levert onrechtmatig handelen op door de Automobielfabriek jegens [eiseres] . De Automobielfabriek is gehouden de door dit handelen veroorzaakte schade bij [eiseres] te vergoeden.
Daarnaast is de Automobielfabriek tekortgeschoten in het adviseren van en het bemiddelen in een deugdelijke verzekering voor [eiseres] . Bovendien heeft de Automobielfabriek [eiseres] misleid door zichzelf te presenteren als een partij die kennis van verzekeringen heeft en [eiseres] hierover kon adviseren. Ook heeft de Automobielfabriek onrechtmatig gehandeld door middel van het niet doorgeven van relevante informatie, dan wel het doorgeven van foutieve informatie aan Afic.
3.4.
De Automobielfabriek is niet verschenen. Zij heeft slechts bij brief van 27 september 2021 laten berichten dat de Automobielfabriek is ontbonden per 1 augustus 2020 en voor het uitbrengen van de dagvaarding/de eerste rolzitting is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. Omdat [eiseres] een niet meer bestaande vennootschap heeft gedagvaard, dient [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vorderingen tegen de Automobielfabriek. Ter onderbouwing heeft de Automobielfabriek een uittreksel van de Kamer van Koophandel bij de brief gevoegd.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] betwist niet dat de Automobielfabriek is opgehouden te bestaan voor het uitbrengen van de dagvaarding/de eerste rolzitting, zodat de rechtbank daarvan dient uit te gaan. Dit betekent dat [eiseres] een niet bestaande vennootschap heeft gedagvaard.
4.2.
In artikel 2:23c lid 1 BW is bepaald dat, indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening kan heropenen en zo nodig een vereffenaar kan benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon ter afwikkeling van de heropende vereffening. In dit geval heeft [eiseres] deze procedure niet gevolgd, zodat de Automobielfabriek nog steeds een niet bestaande vennootschap is.
4.3.
Derhalve is [eiseres] niet ontvankelijk in haar vorderingen jegens de Automobielfabriek.
4.4.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Automobielfabriek worden veroordeeld. Omdat de Automobielfabriek niet is verschenen, heeft zij geen griffierecht betaald en geen proceskosten gemaakt. De kosten worden dan ook begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Automobielfabriek tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Mulderije, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.