ECLI:NL:RBAMS:2021:5553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
13/751141-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 6 juli 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis van 14 augustus 2018, en dat dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank heeft ook geen garantie ontvangen als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis. De officier van justitie heeft betoogd dat er wel degelijk een inleidende procedure heeft plaatsgevonden en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van zijn verplichtingen.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, omdat niet kan worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de behandeling van het EAB aan te houden voor nadere vragen aan de Poolse autoriteiten, gezien de reeds verstrekte informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751141-21
RK nummer: 21/3756
Datum uitspraak: 9 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 februari 2019 door de
Sąd Okręgowy II Wydział Karny, Suwałki (the Regional Court of Suwałki),Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Op 30 augustus 2021 heeft de rechtbank – na beraad in raadkamer – de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon opgeheven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and legally binding cumulative judgement of the District Court of Elkvan 14 augustus 2018 (referentie: II K 138/18). De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straf resteren volgens het EAB nog 3 jaren, 11 maanden en 16 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het cumulatieve vonnis van 14 augustus 2018 heeft geleid en omdat dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, terwijl evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De opgeëiste persoon is niet opgeroepen voor de zitting die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid en was ook niet van die zitting op de hoogte. Hij wist ook niet dat hem een
ex officioadvocaat was toegewezen die hem op de zitting van 6 augustus 2018 heeft verdedigd.
De opgeëiste persoon heeft niet (uitdrukkelijk of) stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij het proces dat tot het cumulatieve vonnis heeft geleid.
Subsidiair, in het geval de rechtbank het primaire standpunt van de officier van justitie zou volgen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de behandeling van het EAB aan te houden om de Poolse autoriteiten nadere vragen te (laten) stellen.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank primair verzocht om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een inleidende procedure die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid. In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat op 30 maart 2018 een
ex officioadvocaat aan de opgeëiste persoon is toegewezen en dat de zitting pas een aantal maanden later heeft plaatsgevonden. De toegewezen advocaat heeft de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk verdedigd op de zitting van 6 augustus 2018.
In de aanvullende informatie van 23 juli 2021 staat vermeld:
‘(…) the accused, on the basis of the regulations of the Polish Code of Criminal Procedure, is obliged to notify the authority conducting the proceedings of any change of his place of residence of stay lasting longer than 7 days, (…) such as also about any change in contact details. In addition, the accused is obliged to appear at each summons in the course of criminal proceedings. [opgeëiste persoon] was each time informed about the above duties in the course of preparatory proceedings.’
Daarnaast staat in een brief van de Poolse autoriteiten van 12 augustus 2021 het volgende:
‘Regional Court in Suwałki II Criminal Division (…) additionally informs you that the suspect, before the first hearing in the case (and therefore at an early stage of the preparatory proceedings), should be informed about his rights: to give explanations, to refuse to provide explanations or to refuse to answer for questions, for information about the content of charges and their changes, to use the help of a lawyer, as well as about other rights, obligations and consequences, including those indicated in Article 139 of the Code of Criminal Procedure.’
Uit de hierboven genoemde aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten blijkt volgens de officier van justitie dat de opgeëiste persoon in de inleidende procedure die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid, is geïnformeerd over zijn verplichtingen. Er is geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft de rechtbank subsidiair verzocht om de behandeling van het EAB aan te houden om haar in staat te stellen om op dit punt nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het cumulatieve vonnis van 14 augustus 2018 heeft geleid en dat dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie verstrekt als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
De OLW is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft.
Indien zich geen van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt. In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1] In het kader van bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen. Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5] Komt de rechtbank tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat een voorbereidende of inleidende procedure
(‘preparatory proceedings’)heeft plaatsgevonden in het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is - bij gebrek aan concrete informatie - niet zonder meer duidelijk dat de hiervoor geciteerde (algemene) alinea uit de aanvullende informatie van 23 juli 2021 (ook) ziet op het cumulatieve vonnis. In de aanvullende informatie van 12 augustus 2021 is vermeld dat een verdachte moet
(should)worden geïnformeerd over zijn verplichtingen, maar daaruit kan evenmin worden afgeleid dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd in het proces dat tot het cumulatieve vonnis heeft geleid. Verder kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld dat het cumulatieve vonnis op verzoek van de opgeëiste persoon is gewezen. Evenmin is gebleken dat de opgeëiste persoon (anderszins) op de hoogte was van het proces dat tot het cumulatieve vonnis heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat hij niet van dat proces op de hoogte was. Van een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de zijde van de opgeëiste persoon of het trachten te ontkomen aan aan hem gerichte informatie is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen staan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk wist van het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis van 14 augustus 2018 en dat dus ook niet kan worden gezegd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, zodat zij de overlevering zal weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank zal de officier van justitie niet – zoals subsidiair door haar is verzocht – in de gelegenheid stellen om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. In dat kader is van belang dat de rechtbank, op grond van artikel 22, eerste lid, OLW, in beginsel binnen 60 dagen na aanhouding van de opgeëiste persoon uitspraak moet doen op het overleveringsverzoek. In bijzondere gevallen kan deze termijn met 30 dagen worden verlengd. Die verlenging heeft in deze zaak reeds plaatsgevonden. Gelet hierop, en gelet op de reeds door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie, acht de rechtbank aanhouding van de behandeling niet opportuun.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy II Wydział Karny, Suwałki (the Regional Court of Suwałki),Polen.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
2.
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
4.
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (