ECLI:NL:RBAMS:2021:5548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
13/751595-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en gedetineerd is in een onbekende detentieplaats. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op verschillende zittingen, waaronder op 7 juli en 26 augustus 2021, besproken. Tijdens deze zittingen was de opgeëiste persoon aanwezig via een videoverbinding en werd hij bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis van 6 december 2016, waar de overlevering op is gebaseerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden zijn voorgekomen, en dat er ook geen garantie is verstrekt zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces en dat hij derhalve niet (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de overlevering geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751595-21
RK nummer: 21/3211
Datum uitspraak: 2 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2018 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 juli 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Poolse autoriteiten nadere informatie op te vragen in het kader van artikel 12 OLW.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 26 augustus 2021
De behandeling van de vordering is voorgezet op de openbare zitting van 26 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Op 30 augustus 2021 heeft de rechtbank – na beraad in raadkamer – de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon opgeheven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
combined sentence of the Provincial Court of [plaats]van 6 december 2016, met kenmerk: VII K 185/16. Uit aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat dit een cumulatief vonnis is.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft (onder meer) de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Verklaring van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van het proces dat tot het cumulatieve vonnis heeft geleid. Hij heeft verklaard dat hij aan zijn
probation officerheeft doorgegeven dat hij naar Frankrijk ging om te werken, dat hij voor haar een briefje met daarop het adres van zijn zus in Frankrijk heeft achtergelaten en dat hij met zijn
probation officerheeft afgesproken dat zij hem op de hoogte zou houden. De opgeëiste persoon heeft echter niets vernomen over de zitting die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het cumulatieve vonnis van 6 december 2016 heeft geleid en omdat dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, terwijl evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De opgeëiste persoon is weliswaar naar Frankrijk vertrokken, maar hij heeft het adres van zijn zus in Frankrijk doorgegeven aan zijn
probation officerals het adres waarop hij bereikbaar was. Dit adres wordt ook genoemd in rubriek f) van het EAB en was derhalve bekend bij de Poolse autoriteiten. De
probation officerheeft op 1 juli 2016 per e-mail aan de zus van de opgeëiste persoon laten weten dat er een procedure voor een gezamenlijk vonnis liep en dat er op dat moment geen termijn voor een zitting bekend was, waarop de zus van de opgeëiste persoon de
probation officerbij e-mail heeft verzocht haar op de hoogte te houden. Nadien hebben de opgeëiste persoon en zijn zus niets meer vernomen. De opgeëiste persoon is niet opgeroepen voor de zitting die tot het cumulatieve vonnis heeft geleid en was ook niet van die zitting op de hoogte. Hij heeft derhalve niet (uitdrukkelijk of) stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij het proces dat tot het cumulatieve vonnis heeft geleid.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon in contact heeft gestaan met zijn
probation officer, dat hij op enig moment naar het buitenland is vertrokken en dat hij het contact met de
probation officervanaf dat moment heeft overgelaten aan zijn familie. De opgeëiste persoon heeft onzorgvuldig gehandeld door zich niet op de hoogte te houden van het verloop van de procedure. Hij had op de hoogte kunnen zijn van het feit dat er een cumulatief vonnis zou worden gewezen.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Met de raadsman en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het cumulatieve vonnis van 6 december 2016 heeft geleid en dat dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is er een garantie verstrekt als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op
1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft.
Indien zich geen van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt. In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1] In het kader van bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen. Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5] Komt de rechtbank tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 17 juni 2021 van de Poolse autoriteiten blijkt dat het cumulatieve vonnis is aangevraagd door de
probation officervan de opgeëiste persoon. In de aanvullende brief van 22 juni 2021 staat dat uit het Poolse dossier niet blijkt of de
probation officerde opgeëiste persoon op de hoogte heeft gesteld van het verzoek tot het wijzen van een cumulatief vonnis. De rechtbank kan ook anderszins niet uit de stukken afleiden dat dit is gebeurd. De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat hij niet op de hoogte was van het proces dat tot het cumulatieve vonnis heeft geleid. De zus van de opgeëiste persoon heeft weliswaar in de zomer van 2016 per e-mail van de
probation officervernomen dat er een procedure tot een gezamenlijk vonnis liep en dat er nog geen zittingsdatum bekend was, maar zij heeft juist gevraagd op de hoogte te worden gehouden, waarna zij niets meer heeft vernomen. Van een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de zijde van de opgeëiste persoon of het trachten te ontkomen aan aan hem gerichte informatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen staan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk wist van het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis van 6 december 2016 en dat dus ook niet kan worden gezegd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, zodat zij de overlevering zal weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
2.
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
4.
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (