ECLI:NL:RBAMS:2021:5530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
C/13/667099 / HA ZA 19-585
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van definitieve schadeloosstelling in onteigeningszaak met waardevermindering van onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een onteigeningsprocedure waarbij de Staat der Nederlanden als eiser optrad tegen meerdere gedaagden, waaronder verschillende besloten vennootschappen en de Vereniging van Eigenaren. De onteigening betrof gedeelten van een recht van erfpacht langs de A10, noodzakelijk voor de aanleg van een fly-over. De rechtbank heeft de definitieve schadeloosstelling vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de waardevermindering van de onroerende zaken van de gedaagden. De procedure omvatte meerdere tussenvonnissen, waarin onder andere de schadeloosstelling voor de gedaagden werd besproken en vastgesteld. De rechtbank heeft de schadeloosstelling voor de gedaagden berekend op basis van hun aandeel in het onteigende en de waardevermindering van hun eigendommen. De Staat heeft ingestemd met de voorgestelde verdeling van de schadeloosstelling, met uitzondering van enkele gedaagden waarvoor reeds overeenstemming was bereikt over de schadeloosstelling. De rechtbank heeft ook de kosten van juridische bijstand en deskundigenvergoeding toegewezen aan de gedaagden, waarbij de Staat als onteigenende partij in deze kosten werd veroordeeld. De uitspraak bevatte gedetailleerde berekeningen van de aan elke gedaagde toekomende bedragen, inclusief rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/667099 / HA ZA 19-585
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
eiser,
advocaat mr. J.S. Procee te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARIK ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JUNGEN B.V.,
gevestigd te Edam-Volendam,
5a. [gedaagde sub 5a],
wonende te [woonplaats] ,
5b. [gedaagde sub 5b],
wonende te [woonplaats] ,
6.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SINOVITA B.V.,
gevestigd te Weesp,
7.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSSEN MODE VOOR MANNEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
8.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 8] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[gedaagde sub 9],
wonende te [woonplaats] ,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 10] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
[gedaagde sub 11],
wonende te [woonplaats] ,
12a. [gedaagde sub 12a],
wonende te [woonplaats] ,
12b. [gedaagde sub 12b],
wonende te [woonplaats] ,
13.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 13] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 14] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 15] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
16. mr. ARJEN DE SNOOin zijn hoedanigheid van bij beschikking van 11 april 2019 benoemde derde in de zin van artikel 20 Onteigeningwet voor wijlen de heer
[naam]en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 16] B.V.,
17.de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS [gedaagde sub 17],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. A. de Snoo te Amsterdam.
en

18 de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE GEMEENTE AMSTERDAM,
waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiser wordt hierna de Staat genoemd. Gedaagden sub 1 tot en met 16 worden hierna gezamenlijk de appartementsgerechtigden genoemd en worden samen met gedaagde sub 17 de VvE c.s. genoemd. Gedaagde sub 18 wordt hierna de gemeente Amsterdam genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juni 2021, met de daarin genoemde processtukken,
- de akte na tussenvonnis van de VvE c.s. van 16 juni 2021, met de daarin genoemde producties,
- de akte reactie kostenopgave van de Staat van 30 juni 2021,
- de akte na tussenvonnis: verdeling waardevermindering van de VvE c.s. van 21 juli 2021,
- de akte na tussenvonnis waardevermindering van de Staat van 4 augustus 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het eerste tussenvonnis, van 4 december 2019, is ten behoeve van de Staat de vervroegde onteigening uitgesproken van de volgende gedeeltes van het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten (Noord- Holland), sectie F nummer 2895 (hierna: het perceel):
- een deel groot 0.01.41 ha, nader omschreven met grondplannummer 4.1; en
- een deel groot 0.01.00 ha, nader omschreven met grondplannummer 4.2.
Hierna gezamenlijk te noemen: het onteigende.
2.2.
Voorafgaande aan het eerste tussenvonnis is tussen de Staat en de VvE c.s. een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin - behalve met gedaagde sub 6 (hierna Sinovita) - een gehele of gedeeltelijke minnelijke regeling is getroffen over (een aantal onderdelen van) de schadeloosstelling. Bij dat tussenvonnis van 4 december 2019, gezien in combinatie met het herstelvonnis van 18 december 2019, is (het voorschot op) de schadeloosstelling als volgt bepaald:
I. het voorschot op de schadeloosstelling:
- voor gedaagde sub 1 op een bedrag van € 5.198,00,
- voor gedaagde sub 2 op een bedrag van € 2.257,00,
- voor gedaagde sub 3 op een bedrag van € 2.426,00,
- voor gedaagde sub 4 op een bedrag van € 2.599,00,
- voor gedaagde sub 5a. en b. gezamenlijk op een bedrag van € 2.599,00,
- voor gedaagde sub 6 op een bedrag van € 29.554,00,
- voor gedaagden sub 7, 8, 9 en 11 per gedaagde op een bedrag van
€ 2.311,00,
- voor gedaagde sub 10 op een bedrag van € 5.473,00,
- voor gedaagden sub 12a. en b. gezamenlijk op een bedrag van € 2.640,00,
- voor gedaagde sub 13 op een bedrag van € 2.311,00,
- voor gedaagde sub 16 ten aanzien van [naam] op een bedrag van
€ 7.281,00 en ten aanzien van [gedaagde sub 16] B.V. op een bedrag van € 2.311,00,
II. de schadeloosstelling:
- voor zover het betreft
(i) de waardevermindering van de units in het gebouw en
(ii) de kosten van deskundigen en juridische bijstand tot 1 mei 2019
voor de gedaagden sub 1 tot en met 4, sub 5a en 5b, sub 7 tot en met
13, [naam] en [gedaagde sub 16] B.V.
gezamenlijk op een bedrag van € 1.024.127,16,
- voor gedaagde sub 14 op een bedrag van € 103.905,97,
- voor gedaagde sub 15 op een bedrag van € 105.944,04,
- voor gedaagde sub 17 op nihil,
- voor gedaagde sub 18 op een bedrag van € 74.334,00.
2.3.
In het tussenvonnis van 18 maart 2020 (het tweede tussenvonnis) zijn de deskundigen gevraagd om advies uit te brengen over, onder meer, de waarde van het erfpachtrecht dat op de peildatum rustte op de onteigende perceelgedeelten, alsmede over de waardevermindering voor het overblijvende ten aanzien van Sinovita.
2.4.
Nadat de deskundigen daarover rapport hadden uitgebracht, heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 2 juni 2021 (het derde tussenvonnis) de waarde van het erfpachtrecht van de onteigende perceelgedeelten begroot op € 134.960,- en bepaald dat dit bedrag onder de gedaagden 1 tot en met 13 en 16 moet worden verdeeld. Partijen zijn in het derde tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de vraag op welke wijze dit bedrag onder de verschillende gerechtigden moet worden verdeeld en om daarbij schematisch ten aanzien van elke gedaagde weer te geven a) het aan elk van deze gedaagden toekomende bedrag aan schadeloosstelling voor diens aandeel in het onteigende, alsmede b) de schadeloosstelling die de desbetreffende gedaagde ontvangt voor de waardevermindering van het overblijvende. Tevens is de VvE c.s. in de gelegenheid gesteld zich bij haar laatste akte uit te laten over de totale kosten.
Verdeling schadeloosstelling voor het onteigende
2.5.
In de akte van 16 juni 2021 heeft de VvE c.s. zich als volgt uitgelaten over de verdeling van de schadeloosstelling voor het onteigende (dus het bedrag van € 134.960,-) onder de verschillende gerechtigden.
Naam
App.recht
Aandeel
Voorschot
Bedrag
1.
Arik Onroerend Goed B.V. [adres]
A2, A3, A24, 25
4384
€ 5.198,00
€ 13.351,34
2.
[gedaagde 2] B.V. [adres]
A5, A48
1903
€ 2.257,00
€ 5.795,53
3.
[gedaagde sub 3] B.V., [adres]
A7, A39
2046
€ 2.426,00
€ 6.231,03
4.
Volendam Afbouw B.V. (Voorheen: Jungen B.V.) [adres]
A8, A31
2192
€ 2.599,00
€ 6.675,67
5.
[gedaagde sub 5a] en [gedaagde sub 5b] [adres]
A9, A32
2192
€ 2.599,00
€ 6.675,67
6,
SinoVita B.V.
Pilotenstraat 54
A10, A50, A51
2469
€ 2.927,14
€ 7.519,27
7.
Wibati Ventures B.V. (Voorheen: Possen mode voor mannen) [adres]
A11, A34
1949
€ 2.311,00
€ 5.935,62
8.
[gedaagde sub 8] B.V.
[adres]
Al2, A26
1949
€ 2.311,00
€ 5.935,62
9.
[gedaagde sub 9]
[adres]
A13, A28
1949
€ 2.311,00
€ 5.935,62
10.
[gedaagde sub 10] B.V.
[adres]
A14, A21, A27
4616
€ 5.473,00
€ 14.057,89
11.
[gedaagde sub 11]
[adres]
A16, A47
1949
€ 2.311,00
€ 5.935,62
12.
[gedaagde sub 12a] en [gedaagde sub 12b]
[adres]
A17, A52, A53
2226
€ 2.640,00
€ 6.779,22
13.
[gedaagde sub 13]
B.V. [adres]
A18, A35
1949
€ 2.311,00
€ 5.935,62
14
[gedaagde sub 14] B.V., [adres]
A20, A33, A40, A41
2503
€ 2.967,32
€ 7.622,81
15
[gedaagde sub 15] B.V.
[adres]
A19, A36
1949
€ 2.310,96
€ 5.935,62
16.
[naam] [adres]
A1, A4, A6, A22, A23, A49
6141
€ 7.281,00
€ 18.702,23
16.
[gedaagde sub 16] B.V.
[adres]
A15, A46
1949
€ 2.311,00
€ 5.935,62
Totaal
€ 134.960
2.6.
Ter toelichting op het voor Sinovita opgenomen bedrag van € 7.519,27 heeft de VvE c.s. in de akte van 21 juli 2021 meegedeeld dat de deskundigen op grond van appartementsrecht A10 de schadeloosstelling voor Sinovita met betrekking tot het onteigende weliswaar hebben berekend op 1915/44.315e deel van € 134.960,- = € 5.832,-, maar dat in die berekening niet zijn betrokken de met de andere appartementsrechten van Sinovita, A50 en A51, corresponderende aandelen in het onteigende. De VvE c.s. stelt dat Sinovita op grond van het eigendom van de appartementsrechten A10, A50 en A51 tezamen in totaal (€ 5.832,00 +
€ 1.696,27 =) € 7.519,27 toekomt.
2.7.
De Staat heeft meegedeeld dat hij kan instemmen met de door de VvE c.s. opgegeven verdeling van het bedrag van € 134.960,00, met dien verstande dat de voor [gedaagde sub 14] B.V. en [gedaagde sub 15] B.V. in de verdeling opgenomen bedragen van respectievelijk € 7.622,81 en € 5.935,62 van het totaal van € 134.960 moeten worden afgetrokken voordat tot verdeling van het restant tussen de overige gerechtigden wordt overgegaan. In het tussenvonnis van 4 december 2019 is ten aanzien van [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] de definitieve schadeloosstelling reeds vastgesteld en deze is ook door de Staat betaald. Voorzover VvE c.s. stelt dat het verschil tussen de, ingevolge de vaststellingsovereenkomst, aan [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] betaalde bedragen en de in het overzicht bij die gedaagden genoemde bedragen nog moet worden uitgekeerd, wordt dit door de Staat betwist.
2.8.
Ten aanzien van Sinovita heeft de Staat in de akte van 30 juni 2021 opgemerkt dat in het tussenvonnis van 2 juni 2021 de totale schade van Sinovita is vastgesteld op een bedrag van (€ 34.168 + € 5.832=)
€ 40.000,00, waarvan een groot deel al, bij wijze van voorschot, was betaald, en dat het in de tabel opgenomen bedrag van € 7.519,27 daarin reeds is verdisconteerd, zodat de schadeloosstelling voor Sinovita nu niet apart hoeft te worden vastgesteld. Op voormelde bij akte van 21 juli 2021 door de VvE c.s. gegeven toelichting waarom Sinovita ook nog het bedrag van € 1.696,27 toekomt, heeft de Staat in de akte van 4 augustus 2021 niet meer gereageerd.
2.9.
Nu de Staat ten aanzien van de door de VvE c.s. opgegeven verdeling van het bedrag van € 134.960,00 onder gedaagden sub 1 tot en met 5, 7 tot en met 13 en 16 en 17 geen opmerkingen heeft gemaakt, zal de door de VvE c.s. voor die gedaagden opgegeven verdeling worden gevolgd. De desbetreffende bedragen zullen worden opgeteld bij de hierna te bespreken verdeling van de schadeloosstelling ter zake van de waardevermindering van het overblijvende.
2.10.
Anders dan de Staat is de rechtbank van oordeel dat Sinovita op grond van de appartementsrechten A50 en A51 recht heeft op een aanvullende schadeloosstelling van € 1.687,19. Van belang daarvoor is dat de rechtbank in het tussenvonnis van 2 juni 2021, waarbij de totale schadevergoeding voor Sinovita is vastgesteld op € 40.000,00, is uitgegaan van de berekeningen in het rapport van de deskundigen. De deskundigen hebben de waardevermindering van het appartementsrecht A10 van Sinovita als gevolg van de onteigening begroot op een bedrag van € 34.168,-. Voor de appartementsrechten met nummers A50 en A51, die eveneens aan Sinovita toebehoren, hebben zij geen waardevermindering als gevolg van de onteigening toegekend. De deskundigen hebben de schadeloosstelling van Sinovita met betrekking tot het onteigende berekend op € 5.832,-. Uit de berekening van het bedrag van € 5.832,- blijkt dat de deskundigen daarbij zijn uitgegaan van 1915/44.315e deel van € 134.960. Uit de brief van de Staat aan Sinovita van 14 september 2017 blijkt dat 1915/44.315e deel alleen het appartementsrecht A10 betreft. De appartementsrechten A50 en A51 corresponderen elk met 277/44.315e aandeel in het onteigende. Op grond daarvan komt Sinovita het volgende aandeel in het bedrag van
€ 134.960,00 toe: (2 x 277)/44.315 x € 134.960 = € 1.687,19 (hetgeen een fractie lager is dan het door de VvE c.s. berekende bedrag van € 1.696,27). Dat bedrag zal daarom meegenomen worden in de berekening van de totaal aan Sinovita toekomende schadeloosstelling.
2.11.
Zoals al is overwogen in het eerste tussenvonnis, hebben [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] (gedaagden sub 14 en sub 15) met de Staat overeenstemming bereikt over de totaal aan elk van hen toekomende schadeloosstelling. In het eerste tussenvonnis is deze schadeloosstelling voor [gedaagde sub 14] vastgesteld op € 103.905,97 en voor [gedaagde sub 15] op € 105.944,04. Blijkens de door de Staat met [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] gesloten vaststellingsovereenkomsten, die door de Staat bij de akte van 6 november 2019 als producties 14 en 15 zijn overgelegd, is de Staat met [gedaagde sub 14] evenwel overeengekomen dat zij als volledige schadeloosstelling een bedrag van in totaal € 106.874,00 ontvangt. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 103.906,68 als vergoeding voor de waardevermindering van het appartementsrecht en een bedrag van in totaal € 2.967,32 als vergoeding voor de werkelijke waarde van het aandeel in de onteigende delen van het erfpachtrecht. Met [gedaagde sub 15] is de Staat als volledige schadeloosstelling een bedrag van € 108.255,00 overeengekomen, bestaande uit een bedrag van € 105.944,04 als vergoeding voor de waardevermindering van het appartementsrecht en een bedrag van in totaal € 2.310,96 als vergoeding voor de werkelijke waarde van het aandeel in de onteigende delen van het erfpachtrecht. Gelet op deze vaststellingsovereenkomsten hebben [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] als schadeloosstelling in verband met de waardevermindering van hun aandeel in het onteigende dus recht op respectievelijk de bedragen van € 2.967,32 en € 2.310,96 en niet op de in het overzicht van de VvE c.s. vermelde bedragen van € 7.622,81 en € 5.935,62. De aan [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] toekomende bedragen van respectievelijk € 2.967,32 en € 2.310,96, die nog niet waren opgenomen in de vonnissen van 4 en 18 december 2019, zullen daarom alsnog worden meegenomen in het totale bedrag aan schadeloosstelling dat aan [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] toekomt.
Verdeling waardevermindering overblijvende
2.12.
In het tussenvonnis van 4 en 18 december 2019 is aan gedaagden sub 1 tot en met sub 5a. en b. en sub 7 tot en met sub 16 als schadeloosstelling voor (i) de waardevermindering van het overblijvende en (ii) de kosten van deskundigen en juridische bijstand tot 1 mei 2019 in totaal een bedrag van
€ 1.233.977,17 (= € 1.024.127,16, + € 103.905,97 + € 105.944,04) toegekend. Ten aanzien van de onderlinge verdeling van die schadeloosstelling, heeft de VvE c.s. bij akte van 21 juli 2021 het volgende meegedeeld (zie onderstaande eerste kolom):
Naam
Waardevermind.
Waarde gronden
Totaal
1.
Arik Onroerend Goed
26.670,99
13.351,34
68.097,06
B.V.
28.074,73
2.
[gedaagde 2] B.V.
35.435,28
5.795,53
41.230,81
3.
[gedaagde sub 3] B.V.
44.131,90
6.231,03
50.362,93
4.
Volendam Afbouw B.V. (Voorheen: Jungen B.V.)
43.114,66
6.675,67
49.790,33
5.
[gedaagde sub 5a] en [gedaagde sub 5b]
38.192,13
6.675,67
44.867,80
6.
SinoVita B.V. (app. rechten A50 en A51)
-
1.696,27
1.696,27
7.
Wibati Ventures B.V. (Voorheen: Possen mode voor mannen)
70.285,44
5.935,62
76.221,06
8.
[gedaagde sub 8] B.V.
73.984,67
5.935,62
79.920,29
9.
[gedaagde sub 9]
89.110,51
5.935,62
95.046,13
10.
[gedaagde sub 10] B.V.
81.977,48
14.057,89
96.035,37
11.
[gedaagde sub 11]
90.833,77
5.935,62
96.769,39
12.
[gedaagde sub 12a] en [gedaagde sub 12b]
95.614,49
6.779,22
102.393,71
13.
[gedaagde sub 13] B.V.
115.162,45
5.935,62
121.098,07
14
[gedaagde sub 14] B.V.
103.905,87
7.622,81
111.528,68
15.
[gedaagde sub 15] B.V.
105.944,04
5.935,62
111.879,66
16.
[gedaagde sub 16]
30.108,57
18.702,23
123.948,68
[naam]
37.837,59
37.300,29
16.
[gedaagde sub 16] B.V.
86.292,08
5.935,62
92.227,70
Totaal
1.233.977,00
129.137,00
1.363.114,00
2.13.
De Staat heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door de VvE c.s. opgestelde verdeling van de waardevermindering van het overblijvende, zodat in beginsel van die verdeling zal worden uitgegaan, alsmede van het door de VvE c.s. in voormelde tabel in de derde kolom opgenomen bedrag aan schadeloosstelling dat iedere gedaagde in totaal toekomt.
2.14.
In afwijking daarop zullen voor [gedaagde sub 14] en [gedaagde sub 15] de totaalbedragen, conform de door de Staat met hen gesloten vaststellingsovereenkomsten, worden gesteld op respectievelijk
€ 106.874,00 (€ 103.905,97 + € 2.967,32) en € 108.255,00 (€ 105.944,04 + € 2.310,96) (zie 2.11).
2.15.
Ten aanzien van Sinovita is in het derde tussenvonnis reeds geoordeeld dat de deskundigen in hun advies worden gevolgd om de waardevermindering van het appartementsrecht A10 van Sinovita als gevolg van de onteigening te begroten op een bedrag van € 34.168,-. Samen met het bedrag van
€ 7.519,27 als schadeloosstelling voor het aandeel van Sinovita in het onteigende (zie 2.10), komt de totale schadeloosstelling voor Sinovita op een bedrag van € 41.687,27.
Rente
2.16.
Door de VvE c.s. is aangevoerd dat over het verschil tussen het voorschot en het nu verschuldigde deel, door de Staat rente is verschuldigd. Aangezien de door de rechtbank benoemde deskundigen zich daar niet over uitgelaten hebben, zou daartoe moeten worden aangesloten bij de wettelijke rente.
2.17.
De Staat betwist dat over het verschil tussen het reeds betaalde voorschot en het nu verschuldigde deel de wettelijke rente is verschuldigd. De Staat stelt dat het voor de hand ligt om de bankrente over die periode te hanteren en dat het daarbij alleszins redelijk is om uit te gaan van een rentepercentage van 1,5%.
2.18.
Bij gebrek aan een advies hierover van deskundigen, komt het de rechtbank redelijk voor over de periode vanaf het voorschot tot aan dit vonnis een rentepercentage van 1,5% per jaar toe te kennen over het verschuldigde restant aan schadeloosstelling zoals door de Staat genoemd. De wettelijke rente wordt, op de voet van artikel 55 lid 3 Onteigeningswet (Ow), toegekend vanaf de datum van dit eindvonnis.
Kosten juridische en deskundige bijstand
2.19.
De Staat heeft de kosten van de appartementseigenaren in verband met juridische en deskundige bijstand voor de periode tot en met januari 2020 reeds voldaan. De VvE c.s. verzoekt een vergoeding van de kosten die zij vanaf februari 2020 heeft gemaakt. Daartoe heeft zij overgelegd:
i) facturen met urenspecificatie van advocatenkantoor DLA Piper voor een totaalbedrag van € 47.483,83 inclusief BTW,
ii) facturen met urenspecificatie van Overwater grondbeleid adviesbureau B.V. die in totaal uitkomen op € 10.366,87 inclusief BTW,
iii) door Sinovita gemaakte kosten:
a. facturen met urenspecificatie van advocatenkantoor Van der Feltz voor een totaalbedrag van € 3.974,85,
b. een factuur van 9 april 2021 met urenspecificatie van Steenhuijs Taxaties & Consult voor een bedrag van in totaal € 9.631,60,
c. facturen van Kraak Ingenieurs tot een bedrag van € 1.815,00.
2.20.
Op grond van artikel 50 Ow en de jurisprudentie is uitgangspunt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand en van bijstand door andere deskundigen in beginsel ten laste van de onteigende partij komen. Daarbij dient getoetst te worden of het redelijk is dat de kosten van juridische en andere deskundige bijstand zijn gemaakt en of die kosten binnen een redelijke omvang zijn gebleven, de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets. Het belang van de zaak, zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling, en de mate waarin een zaak juridisch of anderszins gezien ingewikkeld is, spelen daarbij een rol. Ter zake van de kostenveroordeling rust bovendien op de rechter een beperkte motiveringsplicht.
DLA Piper
2.21.
De Staat stemt in met het aantal uren dat mr. De Snoo sinds februari 2020 aan de onderhavige zaak heeft besteed, maar stelt dat het door mr. De Snoo in rekening gebrachte uurtarief van € 400,00 onredelijk hoog is. De Staat verzoekt daarom dat uurtarief te matigen tot € 315,00 en op grond daarvan de vergoeding vanwege de inzet van mr. De Snoo te beperken tot
€ 27.106,00 (€ 25.200 + € 1.906). De VvE c.s. heeft aangevoerd dat het hier om een complexe kwestie ging en dat dit daarom rechtvaardigde dat er gespecialiseerde juridische bijstand met bijbehorende tarief is ingeschakeld. Volgens de VvE c.s is daarbij nog van belang dat de Staat zelf voor aanvang van de procedure mr. De Snoo heeft benaderd ten behoeve van de benoeming ex artikel 20 Ow. Verder voert de VvE c.s. aan dat de Staat in een andere procedure een tarief van € 450,00 met mr. De Snoo is overeengekomen en ook heeft betaald.
2.22.
Nu de werkzaamheden die mr. De Snoo in deze zaak heeft verricht mede zien op de werkzaamheden ten behoeve van gedaagden sub 16 waarvoor hij op grond van artikel 20 Ow op voordracht van de Staat is benoemd, mag worden verondersteld dat de Staat bij aanvang van de procedure bekend was en ingestemd heeft met het uurtarief van mr. De Snoo. Dit uurtarief is weliswaar fors, maar komt in de gegeven omstandigheden niet onredelijk hoog voor. Daarbij wordt meegewogen dat mr. De Snoo alle gedaagden gezamenlijk heeft bijgestaan, waardoor de kosten van juridische bijstand in dit geval aanzienlijk zullen zijn ingedamd. De kostenopgave van
mr. De Snoo voldoet dan ook aan de dubbele redelijkheidstoets. Het bedrag van € 47.483,83 zal daarom worden toegewezen.
Overwater
2.23.
De taxatiewerkzaamheden door Overwater zijn voornamelijk verricht door mr. Frikkee. Het bedrag van € 10.366,87 komt daarbij neer op een tijdsbesteding van 36 uur tegen een uurtarief van € 200,00. Dit komt de Staat bovenmatig voor. De Staat stelt in dat verband dat het zwaartepunt van het werk van een taxatiedeskundige in een onteigeningsprocedure aan het begin van de procedure ligt, namelijk bij het opstellen van het taxatierapport voor de descente. De Staat stelt die kosten reeds vergoed te hebben. Verder stelt de Staat dat mr. Frikkee vanaf februari 2020 geen eigen rapport meer heeft geleverd, dat de werkzaamheden van mr. Frikkee vanaf februari 2020 vooral zullen hebben bestaan uit het fungeren als gesprekspartner van de appartementseigenaren en mr. De Snoo en het leveren van commentaar op het rapport van de rechtbankdeskundigen. De Staat ziet niet in dat daarmee 36 uur gemoeid zijn geweest. De Staat acht de tijdsbesteding van
mr. Frikkee voor die werkzaamheden tot een tijdsbesteding van 21 uur en 45 minuten redelijk. Daarnaast stelt de Staat dat het uurtarief van € 200,00 onredelijk hoog is, omdat de zaak vanaf februari 2020 voornamelijk bij
mr. De Snoo lag. De Staat stelt dat een uurtarief van € 160,00 daarom redelijk is. De Staat verzoekt daarom om de vergoeding van de kosten voor Overwater te bepalen op € 3.581,00.
2.24.
De VvE c.s. heeft aangevoerd dat na februari 2020 inderdaad geen nieuwe rapporten zijn opgesteld, maar dat het commentaar van Overwater is opgenomen in de correspondentie van mr. De Snoo en dat er wel degelijk nog werkzaamheden door Overwater zijn verricht. Het door Overwater gehanteerde uurtarief correspondeert volgens de VvE c.s. met wat gebruikelijk is voor dergelijke in hoge mate gespecialiseerde deskundigen. Geen sprake van dat een tarief van € 160,00 voor deskundigen de maatstaf zou zijn.
2.25.
Zoals door de VvE c.s. is aangevoerd, gaat het in deze zaak om een complexe kwestie, niet in de laatste plaats vanwege het grote aantal appartementsgerechtigden met verschillende aanspraken. Dat er na februari 2020 veel overleg tussen Overwater en mr. De Snoo is geweest is dan ook begrijpelijk. Het aantal door Overwater na februari 2020 bestede uren wordt daarom in de gegeven omstandigheden als redelijk beoordeeld. Een uurtarief van € 200,00 voor een partijdeskundige wijkt niet noemenswaardig af van in het verleden door deze rechtbank gehanteerde tarieven. Daarmee doorstaan ook de kosten van Overwater de dubbele redelijkheidstoets.
Door Sinovita gemaakte kosten
Van der Feltz
2.26.
Het bedrag van € 3.974,85 betreft kosten die Sinovita heeft gemaakt voor de inzet van advocatenkantoor Van der Feltz. De Staat stelt dat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Allereest stelt de Staat dat het onduidelijk is of de werkzaamheden betrekking hebben op de onteigeningsprocedure en of de kosten in verband met deze werkzaamheden redelijk zijn. Daarnaast voert de Staat aan dat Van der Feltz zich in de procedure niet als advocaat van Sinovita heeft gesteld of proceshandelingen heeft verricht. Verder stelt de Staat dat hij niet inziet waarom Sinovita hier een eigen advocaat heeft ingeschakeld en dat daarnaast alle proceshandelingen door mr. De Snoo mede namens Sinovita zijn gevoerd. De kosten van Van der Feltz zijn daarmee niet in redelijkheid door Sinovita gemaakt, aldus De Staat.
2.27.
Uit de facturen van Van der Feltz blijkt dat de verrichte werkzaamheden zien op een geschil tussen Sinovita en Rijkswaterstaat. Gesteld noch gebleken is dat Sinovita behalve dit geschil nog andere geschillen met Rijkswaterstaat heeft. De rechtbank heeft daarom geen aanwijzingen dat de facturen van Van der Feltz niet zien op rechtsbijstand ten behoeve van deze zaak. Die kosten komen daarmee op grond van artikel 50 Ow in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Dat Sinovita naast de vertegenwoordiging door mr. De Snoo, die de appartementseigenaren gezamenlijk vertegenwoordigde, zich aanvankelijk ook nog juridisch liet bijstaan door Van der Feltz advocaten is ook niet onbegrijpelijk in het licht van de aparte positie die Sinovita ten opzichte van de andere appartementseigenaren heeft ingenomen. Dat Sinovita later - mogelijk zelfs uit kostenoogpunt - ervoor heeft gekozen om de juridische bijstand volledig door mr. De Snoo te laten verrichten, kan haar nu dan ook niet worden tegengeworpen. Daarmee zijn uiteindelijk kosten voor de Staat bespaard. Mede in het licht daarvan, kunnen de kosten van Van der Feltz de dubbele redelijkheidstoets doorstaan.
Steenhuijs
2.28.
De Staat stelt dat hij aan de hand van de factuur van 9 april 2021 niet kan vaststellen of wordt voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Daarnaast stelt de Staat dat het door Steenhuijs in rekening gebrachte uurtarief van
€ 200,00 onredelijk hoog is. De Staat verzoekt om het te vergoeden uurtarief te matigen tot € 160,00.
2.29.
Bij akte van 21 juli 2021 heeft de VvE c.s. een gespecificeerde factuur van werkzaamheden van Steenhuijs overgelegd. De VvE c.s. heeft de werkzaamheden die Steenhuijs ten behoeve van Sinovita heeft verricht daarmee voldoende inzichtelijk gemaakt. Daarbij geldt ook hier dat het, in het licht van de aparte positie die Sinovita in deze procedure ten opzichte van de andere appartementseigenaren heeft ingenomen, niet onbegrijpelijk is dat Sinovita een eigen taxateur heeft ingeschakeld. Ook voor Steenhuijs geldt dat een uurtarief van € 200,00 voor een partijdeskundige niet noemenswaardig afwijkt van in het verleden door deze rechtbank gehanteerde tarieven. Daarmee voldoen ook de kosten van Steenhuijs aan de dubbele redelijkheidstoets.
Kraak
2.30.
De Staat stelt dat de kosten van de werkzaamheden van Kraak niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Staat had zelf al een analyse laten maken van de schaduwwerking van het werk, zodat er geen aanleiding bestond voor het opstellen van de bezonningsanalyse. Daarnaast stelt de Staat dat de bezonningsanalyse die Kraak heeft opgesteld onbruikbaar is gebleken. Allereerst omdat Kraak ten onrechte reeds gekapte bomen niet in de analyse heeft betrokken en ten tweede omdat in de bezonningsanalyse conclusies worden getrokken over de schaduwwerking van de gehele
fly-over in plaats dat inzicht wordt gegeven in de schaduwwerking van de fly-over op het onteigende.
2.31.
De VvE c.s. heeft als reden voor het door Sinovita laten opstellen van een bezonningsanalyse door Kraak aangevoerd dat Sinovita daartoe pas is overgegaan nadat bleek dat de Staat geen onderzoek had laten doen naar het wegvallen van het licht in het appartement van Sinovita en dat er in die zin geen sprake was van een schaduwanalyse. De Staat heeft dat onvoldoende betwist. Gelet hierop is het redelijk dat Sinovita een eigen bezonningsanalyse heeft laten opstellen. Ook deze kosten halen daarmee de dubbele redelijkheidstoets. Dat de deskundigen Sinovita niet hebben gevolgd in de stellingen die zij op grond van de bezonningsanalyse door Kraak heeft ingenomen, maakt dat niet anders.
Deskundigen
2.32.
De kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen bedragen, volgens hun laatste opgave, € 52.811,88 (inclusief BTW). Tegen de hoogte van deze kosten is geen bezwaar gemaakt. De Staat zal als onteigenende partij in deze kosten worden veroordeeld. Ook zal de Staat worden veroordeeld in het door de VvE c.s. in deze procedure aan de rechtbank betaalde griffierecht (€ 639,00).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt de aan gedaagde sub 1 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 68.097,06 (zegge: achtenzestigduizend en zevenennegentig euro en zes eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 13.351,34 - € 5.198,00 =) € 8.153,34 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
bepaalt de aan gedaagde sub 2 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 41.230,81 (zegge: eenenveertigduizend en tweehonderddertig euro en eenentachtig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 5.795,53 - € 2.257,00 =) € 3.538,53 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.3.
bepaalt de aan gedaagde sub 3 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 50.362,93 (zegge: vijftigduizend en driehonderd tweeënzestig euro en drieënnegentig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 6.231,03 - € 2.426,00 =) € 3.805,03 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.4.
bepaalt de aan gedaagde sub 4 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 49.790,33 (zegge: negenveertigduizend en zevenhonderdnegentig euro en drieëndertig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 6.675,67 -
€ 2.599,00 =) € 4.076,67 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.5.
bepaalt de aan gedaagden sub 5a. en b. gezamenlijk toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 44.867,80 (zegge: vierenveertigduizend en achthonderdzesenzeventig euro en tachtig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van
(€ 6.675,67 - € 2.599,00 =) € 4.076,67 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.6.
bepaalt de aan gedaagde sub 6 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 41.687,27 (zegge: eenenveertigduizend en zeshonderdzevenentachttig euro en zevenentwintig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 41.687,27-
€ 29.554,00 =) € 12.133,27 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.7.
bepaalt de aan gedaagde sub 7 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 76.221,06 (zegge: zesenzeventigduizend en tweehonderdeenentwintig euro en zes eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 5.935,62 - € 2.311,00 =) € 3.624,62 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.8.
bepaalt de aan gedaagde sub 8 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 79.920,29 (zegge: negenenzeventigduizend en negenhonderdtwintig euro en negentwintig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 5.935,62 -
€ 2.311,00 =) € 3.624,62 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.9.
bepaalt de aan gedaagde sub 9 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 95.046,13 (zegge: vijfennegentigduizend en zesenveertig euro en dertien eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 5.935,62 - € 2.311,00 =) € 3.624,62 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.10.
bepaalt de aan gedaagde sub 10 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 96.035,37 (zegge: driehonderdvijfentwintigduizend en zeshonderdzevenenvijftig euro) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 14.057,89 - € 5.473,00 =) € 8.584,89 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.11.
bepaalt de aan gedaagde sub 11 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 96.769,39 (zegge: zesennegentigduizend en zevenhonderdnegenenzestig euro en negendertig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 5.935,62 -
€ 2.311,00 =) € 3.624,62 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot
22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.12.
bepaalt de aan gedaagden sub 12a. en b gezamenlijk toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 102.393,71 (zegge: honderdtweeduizend en driehonderd drieënnegentig euro en eenenzeventig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 6.779,22 - € 2.640,00 =) € 4.139,22 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.13.
bepaalt de aan gedaagde sub 13 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 121.098,07 (zegge: honderd eenentwintigduizend en achtennegentig euro en zeven eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 5.935,62 - € 2.311,00 =) € 3.624,62 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.14.
bepaalt de aan gedaagde sub 14 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 106.874,00, te vermeerderen, voor zover de schadeloosstelling nog niet is voldaan, met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.15.
bepaalt de aan gedaagde sub 15 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 108.255,00, te vermeerderen, voor zover de schadeloosstelling nog niet is voldaan, met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.16.
bepaalt de aan gedaagden sub 16 ten aanzien van [naam] toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 123.948,68 (zegge: honderd drieëntwintigduizend en negenhonderdachtenveertig euro en achtenzestig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 18.702,23 - € 7.281,00 =) € 11.421,23 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.17.
bepaalt de aan gedaagden sub 16 ten aanzien van [gedaagde sub 16] B.V. toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 92.227,70 (zegge: tweeënnegentigduizend en tweehonderdzevenentwintig euro en zeventig eurocent) te vermeerderen met 1,5% samengestelde rente per jaar over een bedrag van (€ 5.935,62 - € 2.311,00 =) € 3.624,62 vanaf de datum van ontvangst van het voorschot tot 22 september 2021, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.18.
bepaalt de aan gedaagde sub 17 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op nihil,
3.19.
bepaalt de aan gedaagde sub 18 toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening op € 74.334,00 (zegge: vierenzeventigduizend en driehonderdvierendertig euro), te vermeerderen, voor zover de schadeloosstelling nog niet is voldaan, met de wettelijke rente vanaf 22 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.20.
wijst aan als dagblad waarin door de griffier dit vonnis in uittreksel zal worden gepubliceerd: Het Parool;
3.21.
verwijst de Staat in de kosten van het geding, aan de zijde van de VvE c.s. tot op heden begroot op (€ 47.483,83 + € 10.366,87 + € 639,00 =) € 58.489,70 en aan de zijde van Sinovita tot op heden begroot op (€ 3.974,85 + € 9.631,60 +
€ 1.815,00 =) € 15.421,45, aan salaris advocaat en partijdeskundigen en griffierecht;
3.22.
verwijst de Staat in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, tot op heden begroot op € 52.811,88 (inclusief BTW).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, mr. L. van Berkum en mr. K.M. van Hassel, rechters, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: PJvV