ECLI:NL:RBAMS:2021:5519

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/6994
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak in Amsterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 494.000,-. Eiser, de eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze waarde en stelde dat de waarde te hoog was en dat deze op € 425.000,- vastgesteld moest worden. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in zijn uitspraak op bezwaar van 20 november 2020, waarna eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 juni 2021, waar eiser werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar was ook vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderbouwd had waarom de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar de gebruiksoppervlakte van de woning had vastgesteld op 93 m², terwijl uit de verkoopadvertentie bleek dat de oppervlakte circa 91 m² was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde zelf vastgesteld op € 480.000,-, omdat zowel eiser als de heffingsambtenaar de waarde niet konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar, en bepaalde dat de aanslag onroerende zaakbelasting moest worden verminderd overeenkomstig de vastgestelde waarde. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.726,26 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

( [gemachtigde eiser] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

( [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 494.000,-. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2020 bekendgemaakt.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De woning van eiser is een portiekflat uit 1978 met berging.
2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2019. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeert. [1]
3. Eiser vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Volgens eiser moet de waarde van de woning vastgesteld worden op € 425.000,-.
4. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Hiervoor heeft hij in beroep verwezen naar verkooptransacties van drie woningen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum. Het gaat om [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] .
5. Eiser betwist de oppervlakte van het woningdeel van de woning. Volgens eiser volgt uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) dat de oppervlakte van de woning 86 m² moet zijn, terwijl makelaars een hele andere oppervlakte hanteren.
6. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser genoemde BAG-oppervlakte van 86 m² significant afwijkt van de bij de waardering gehanteerde gebruiksoppervlakte van 93 m² en de gebruiksoppervlakte van circa 91 m² uit de eigen verkoopinformatie. Uit een controle aan de hand van de plattegrond uit de verkoopadvertentie blijkt dat de gebruiksoppervlakte circa 91 m² bedraagt en de door eiser gemelde BAG-oppervlakte van 86 m² niet overeenkomt met de werkelijke gebruiksoppervlakte van de woning. De bij de waardering gehanteerde gebruiksoppervlakte van 93 m², door de gemeente gemeten conform de meetinstructie op basis van NEN 2580, verschilt marginaal van de gebruiksoppervlakte van circa 91 m² uit de eigen verkoopadvertentie van de woning. Een waardevergelijk aan de hand van een marginaal kleinere gebruiksoppervlakte van 91 m² voor de woning leidt niet tot de conclusie dat de waarde te hoog is vastgesteld, aldus de heffingsambtenaar.
7. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar niet en overweegt hiertoe als volgt. De heffingsambtenaar is bij de waardering van de woning uitgegaan van een gebruiksoppervlakte van 93 m², volgens de heffingsambtenaar gemeten vanaf de bouwtekeningen conform de NEN-norm 2580. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar deze bouwtekeningen en de daarop gebaseerde berekening niet voorafgaand aan of op de zitting aan de rechtbank heeft verstrekt. Wél heeft de heffingsambtenaar de verkoopadvertentie van de woning overgelegd, waaruit blijkt dat de oppervlakte van de woning circa 91 m² bedraagt. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat ook makelaars de woning inmeten en zich moeten houden aan strenge meetvoorschriften. Door de heffingsambtenaar is dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom niet moet worden aangesloten bij de oppervlakte zoals deze blijkt uit het iWOZ-rapport. Dat een waardevergelijk aan de hand van een marginaal kleinere gebruiksoppervlakte van 91 m² voor de woning niet leidt tot de conclusie dat de waarde te hoog is vastgesteld is door de heffingsambtenaar verder niet onderbouwd en kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
8. Eiser heeft geen stukken overgelegd die zijn voorgestane waarde van € 425.000,- onderbouwen.
9. Omdat zowel de heffingsambtenaar als eiser de waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, zal de rechtbank deze in goede justitie zelf vaststellen. De rechtbank komt tot een WOZ-waarde van € 480.000,-.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de waarde van de woning vaststellen op € 480.000,-. De aanslag onroerende zaakbelasting moet voor dit belastingjaar in overeenstemming met deze waarde worden verminderd.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 265,- en een wegingsfactor 1, en daarnaast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
13. Daarnaast dient de heffingsambtenaar de kosten te vergoeden voor het taxatierapport van de woning. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Stcrt. 2018, nr 28 796) vast op € 128,26 (2 uur, € 53,- per uur, vermeerder met 21% BTW). In totaal bedragen de door de heffingsambtenaar aan eiser te vergoeden proceskosten dus € 1.726,26.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • stelt de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2020 vast op € 480.000,-;
  • bepaalt dat de aanslag onroerende zaakbelasting overeenkomstig deze waarde wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.726,26.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ).