ECLI:NL:RBAMS:2021:5516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3634
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

Op 9 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, mr. A.K. Mireku, uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een invorderingsbesluit van het college, waarbij de verzoeker werd verplicht om € 20.000,- te betalen wegens het organiseren van evenementen zonder de vereiste vergunningen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit invorderingsbesluit en vroeg de voorzieningenrechter om uitstel van betaling tot er een beslissing op zijn bezwaar was genomen.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoeker en het college overeenstemming hadden bereikt over het uitstel van betaling. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding meer was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien de verzoeker geen belang meer had bij het verzoek. De voorzieningenrechter legde uit dat de bezwaarprocedure bij het college nog steeds doorloopt en dat de uiteindelijke beslissing over de betaling van de dwangsom in die procedure zal worden genomen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en gaf aan dat er geen proceskosten aan de zijde van de verzoeker vergoed hoeven te worden. De uitspraak werd opgemaakt in een proces-verbaal en is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3634
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,het college
(gemachtigden: mr. F.W.E. Eekhof, mr. C.A.R. Bleijendaal en [naam 1] ).

Het verloop van de procedure

Het college heeft verzoeker met een invorderingsbesluit van 3 juni 2021verplicht om € 20.000,- te betalen omdat verzoeker zich volgens het college niet heeft gehouden aan de last om geen evenementen te organiseren zonder over de vereiste vergunningen te beschikken.
Verzoeker heeft tegen dit invorderingsbesluit bij het college bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting van 9 september 2021 behandeld. Verzoeker is vertegenwoordigd door [naam 2] , ondersteund door [naam 3] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. Die uitspraak is weergegeven in dit proces-verbaal.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Uitleg van de beslissing

Opmerking vooraf
Op de zitting bleek dat het voor verzoeker niet geheel duidelijk is welke procedures worden gevoerd en hoe die procedures verlopen. Op de zitting is een en ander uitgelegd. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak een uitvoeriger uitleg geven dan gebruikelijk, zodat verzoeker alles nog eens kan nalezen. Wel is het verstandig dat verzoeker juridisch advies inwint om te voorkomen dat eventuele verwarring blijft bestaan of opnieuw ontstaat.
De last onder dwangsom
Aan het invorderingsbesluit, waarmee het college verzoeker verplicht tot betaling van € 20.000,-, ging het volgende vooraf.
Op 31 januari 2020 heeft het college verzoeker opgedragen om niet langer zonder vergunning evenementen te organiseren (dit noemt men een ‘last’). Verzoeker organiseerde namelijk feesten zonder evenementenvergunning, drank- en horecavergunning en omgevingsvergunning. Die vergunningen had hij daarvoor wel moeten hebben. Als verzoeker toch opnieuw weer zonder vergunning een evenement zou organiseren, zo schreef het college aan verzoeker, zou hij opnieuw de regels overtreden. Bij een herhaalde overtreding zou hij € 20.000,- (een ‘dwangsom’) moeten betalen. De wettelijke term voor een dergelijk besluit is ‘last onder dwangsom’.
Verzoeker heeft zich bij deze last onder dwangsom neergelegd. Hij heeft hier toen geen bezwaar tegen gemaakt. Of verweerder die last mocht opleggen, staat hier dan ook niet ter discussie. Dat besluit is onherroepelijk.
Het invorderingsbesluit
Op 27 februari 2021 heeft de politie op het adres waar verzoeker eerder zonder vergunning evenementen organiseerde geconstateerd dat een activiteit plaatsvond waarbij tientallen mensen aanwezig waren. Uit wat de politie constateerde, maakte de politie op dat daar een feest was georganiseerd.
Op basis van het verslag van de politie stelt het college zich op het standpunt dat verzoeker opnieuw in overtreding was door weer zonder vergunning een evenement te organiseren. Volgens het college heeft verzoeker daarmee de dwangsom verbeurd. Dit betekent dat het college vindt dat de dwangsom van € 20.000,- niet langer een dreiging is, maar dat verzoeker die nu moet betalen. In een nieuw besluit, het invorderingsbesluit, heeft het college verzoeker verplicht tot betaling van die € 20.000,-.
Het bezwaar tegen het invorderingsbesluit
Verzoeker is het er niet mee eens dat hij nu € 20.000,- moet betalen. In de eerste plaats zegt hij dat hij op 27 februari 2021 geen feest organiseerde en dat hij daarom ook niet opnieuw in overtreding was. Hij zegt dat op die dag opnames plaatsvonden van de lancering van de wintercollectie van een modemerk. Voor die show werd in het pand op vier locaties gewerkt met visagisten, modellen, figuranten, camera’s en een dj. Dat was echter geen evenement, aldus verzoeker. Verder zegt verzoeker dat hij de € 20.000,- niet kan betalen omdat de onderneming de afgelopen periode maar weinig inkomsten heeft gehad. Verzoeker heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het invorderingsbesluit.
Omdat verzoeker bezwaar heeft gemaakt, moet het college het invorderingsbesluit heroverwegen en beoordelen of reden is om het besluit aan te passen. Een gemeentelijke bezwaarschriftencommissie zal daarover een advies uitbrengen. Die commissie zal ook een hoorzitting houden waar verzoeker zijn standpunt kan toelichten. Op basis van dat advies zal het college een beslissing nemen of verzoeker wel of niet gelijk moet krijgen en of het invorderingsbesluit moet worden aangepast. Die beslissing wordt een ‘beslissing op bezwaar’ genoemd.
Waar gaat het in deze procedure om?
In de Algemene wet bestuursrecht staat dat als iemand bezwaar maakt tegen een besluit, dat in het algemeen niet betekent dat het besluit zijn werking verliest. Juridische gezegd: bezwaar heeft geen schorsende werking. Zo’n besluit kan dan dus, ondanks het bezwaar, worden uitgevoerd. Omdat dit soms leidt tot onomkeerbare gevolgen nog vóórdat de bezwaarprocedure is afgerond, kan iemand de voorzieningenrechter vragen om het besluit te schorsen tot een beslissing op bezwaar is genomen. Als de voorzieningenrechter het nodig vindt dat het besluit wordt geschorst, treft de voorzieningenrechter een tijdelijke maatregel voor de duur van de bezwaarprocedure. De juridische term voor zo’n tijdelijke maatregel is ‘voorlopige voorziening’.
In het geval van verzoeker zou hij dus eigenlijk nu de € 20.000,- moeten betalen, ook al heeft hij bezwaar gemaakt. Hij heeft echter ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker zou het liefst uitstel van betaling voor de duur van een jaar willen.
De beslissing van de voorzieningenrechter
Moet de voorzieningenrechter nu voor de duur van de bezwaarprocedure ingrijpen door een voorlopige voorziening te treffen? Het antwoord daarop is ‘nee’. Daarvoor bestaat geen aanleiding meer. De voorzieningenrechter legt hieronder uit waarom.
Een week voor de zitting heeft het college het initiatief genomen om verzoeker een betalingsregeling aan te bieden. Verzoeker heeft dat aanbod toen niet aangenomen, omdat hij zich onder druk gezet voelde. Misschien heeft verzoeker dat zo ervaren, maar daarmee is niet gezegd dat dit ook werkelijk het geval was. Op de zitting is verzoeker uitgelegd dat het college aanbood wat verzoeker de voorzieningenrechter heeft gevraagd: uitstel van betaling. Verzoeker heeft dat aanbod op de zitting geaccepteerd.
Verzoeker en het college hebben dus afgesproken dat hij de € 20.000,- niet hoeft te betalen tot het college een beslissing op zijn bezwaar heeft genomen. De voorzieningenrechter hoeft daarom niet meer in te grijpen door een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft daar immers nu geen belang meer bij. De voorzieningenrechter zal dan ook geen oordeel geven over de vraag of verzoeker zich nu wel of niet aan de last heeft gehouden. Dat komt nu aan de orde in de bezwaarprocedure.
De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het college te veroordelen proceskosten van verzoeker te betalen en om te bepalen dat het griffierecht door het college moet worden vergoed.
Daarmee komt de procedure voor de voorzieningenrechter tot een einde, maar de bezwaarprocedure bij het college loopt dus door. Er komt een hoorzitting, vervolgens een advies van de bezwaarschriftencommissie en uiteindelijk een beslissing op bezwaar. Pas dan zal duidelijk worden of verzoeker alsnog de € 20.000,- moet betalen of dat het college tot een andere, voor verzoeker gunstiger beslissing komt.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.P. Braam, griffier, op 9 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.