3.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt net als de officier van justitie de poging doodslag (zaak A, primair) en de bedreiging (zaak B) bewezen. De rechtbank overweegt over het bewijs het volgende.
Poging doodslag (zaak A, primair)
Verbalisant heeft [naam verbalisant] heeft op camerabeelden onder meer het volgende waargenomen:
“Ik zag dat [slachtoffer] vermoedelijk een mobiele telefoon vasthoudt en een nummer in typt en daarbij uit een woning komt en de openbare weg op loopt. Ik zag dat [slachtoffer] na enkele seconden vermoedelijk mobiel telefonerend de woning weer inloopt.
Ik zag dat [slachtoffer] na enkele seconden met versnelde pas achteruit de woning uitloopt.
Ik zag dat [slachtoffer] in zijn rechterhand vermoedelijk een mobiele telefoon tegen zijn
rechter oor houdt.
Ik zag dat [slachtoffer] in zijn linker hand een zogenaamde fietspomp vasthoudt. Ik zag dat dit een zogenaamde fietsvloerpomp was. Ik zag dat [verdachte] met versnelde pas achter [slachtoffer] aanliep. Ik zag dat [verdachte] hierbij zijn linkerarm strekte en in de richting van [slachtoffer] hield. Ik zag dat [verdachte] hierbij een langwerpig voorwerp in zijn linkerhand hield. Ik zag dat [slachtoffer] herhaaldelijk met de fietsvloerpomp richting het voorwerp sloeg dat [verdachte] in zijn linkerhand vasthield. Ik zag dat het [slachtoffer] lukte om dit voorwerp uit de linkerhand van [verdachte] te slaan. Ik zag dat dit voorwerp achter [verdachte] op het trottoir terecht kwam. Ik zag echter dat [verdachte] in dezelfde hand nog een voorwerp vasthield dat eveneens langwerpig en metaalkleurig was. Ik zag dat [verdachte] nog steeds met een gestrekte linker arm richting [slachtoffer] wees. Ik zag dat [slachtoffer] nog een keer met de fietspomp dit voorwerp ook uit zijn linkerhand probeerde te slaan, ik zag dat [verdachte] hierna de woning weer inliep”.
De rechtbank heeft ter zitting en in raadkamer de beelden bekeken die in voornoemd proces verbaal worden beschreven. Op de beelden is te zien, zoals ook uit het proces-verbaal van [naam verbalisant] valt af te leiden, dat verdachte met versnelde pas en gestrekte arm op aangever afloopt, in een voorwaartse beweging. In zijn linkerhand houdt hij daarbij een voorwerp, recht vooruit gericht, ter hoogte van de borstkas van aangever. Verdachte heeft hierover zelf verklaard, dat hij twee messen in zijn hand had. Met deze voorwaartse beweging komt verdachte heel dicht bij aangever. Dat die afstand heel klein was, blijkt ook uit het feit dat aangever er in geslaagd is met de fietspomp, die hij uit de hal van de woning heeft gepakt kort voordat verdachte naar buiten komt lopen, het mes uit de hand van verdachte te slaan. Hierna komt verdachte nogmaals, met een voorwerp in zijn hand, op aangever af, die wederom met de fietspomp het voorwerp uit de hand van aangever probeert te slaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze bewegingen, die zij aanduidt als stekende bewegingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden beschouwd als te zijn gericht op het doden van aangever. Zeker gelet op de korte afstand tussen aangever en verdachte, de voorwaartse beweging van verdachte en het feit dat verdachte richtte op de borstkast van aangever. In de borstkas bevinden zich vitale lichaamsdelen, waardoor de kans groot is dat hij dodelijk zou worden geraakt.
De rechtbank vindt de verklaring van aangever voldoende betrouwbaar om als bewijs te gebruiken. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij dacht dat verdachte wat in de woning ging pakken om hem wat aan te doen. Aangever heeft daarom snel een fietspomp gepakt die in de gemeenschappelijke hal stond en vervolgens is hij na een aantal seconden buiten gaan staan.
Dat aangever heeft verklaard dat er sprake zou kunnen zijn geweest van 15 stekende bewegingen gedurende meerdere minuten, wat niet overeenkomt met de feitelijke toedracht, valt te verklaren door het verschijnsel dat mensen die worden aangevallen zich concentreren op het wapen en geen goed besef van tijdsduur of precieze bewegingen hebben. De gedragingen van verdachte die essentieel zijn voor de bewezenverklaring sluiten aan bij de verklaringen van aangever en ook deels bij de verklaringen van verdachte en bij hetgeen op de camerabeelden is te zien. De rechtbank verwerpt het verweer dat de verklaring van [slachtoffer] niet tot het bewijs kan worden gebezigd
Noodweer en noodweer exces
De verdachte heeft verklaard dat hij binnen in het pand door aangever is aangevallen met een schroevendraaier, een stanleymes en een fietspomp. Ter zelfverdediging heeft verdachte twee messen van de trap gepakt, waarmee hij de eerste aanval van [slachtoffer] heeft afgewend en waarna [slachtoffer] naar buiten zou zijn gegaan. Dit scenario wordt niet ondersteund door feiten en omstandigheden uit het dossier en is niet aannemelijk geworden. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] met een hand mobiel bellend het pand is ingegaan en vervolgens na enkele seconden weer naar buiten komt met nog steeds de telefoon in zijn hand en in de andere hand een fietspomp. Deze beelden zijn niet te rijmen met de stelling van verdachte, dat [slachtoffer] ook een schroevendraaier en een stanleymes zou hebben gebruikt om verdachte aan te vallen. Ook verder valt uit het dossier niet af te leiden, dat aangever een schroevendraaier en een stanleymes bij zich had. Bovendien lijkt het te gaan om enkele seconden dat [slachtoffer] binnen was en ook dat past niet bij de door verdachte afgelegde verklaring. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte de agressor was. Aangever staat met lege handen buiten te bellen, pakt uit de hal snel een fietspomp en vervolgens komt verdachte naar buiten en met messen op hem af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte. Aan verdachte komt daarom geen beroep op noodweer toe. Dit betekent dat er ook geen grondslag is voor een beroep op noodweer exces. De rechtbank verwerpt het subsidiaire en meer subsidiaire verweer.
Bedreiging (zaak B)
Zoals hiervoor overwogen vindt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar. Zijn verklaringen over de verbale uitingen van verdachte vinden voldoende steun in het dossier. Ook ten aanzien van de bedreiging komt aan verdachte geen beroep toe op noodweer, dan wel een beroep op noodweer exces toe, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen. De rechtbank verwerpt de verweren.