ECLI:NL:RBAMS:2021:5439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
C/13/686650 / FA RK 20-4252
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksvermogen en toepasselijk recht in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap centraal stond. De echtscheiding was op 22 maart 2021 ingeschreven in het huwelijksregister. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Turks huwelijksvermogensrecht van toepassing is op de vermogensbestanddelen die vóór de vestiging van de vrouw in Nederland zijn verkregen, terwijl het Nederlandse wettelijke stelsel van toepassing is op de vermogensbestanddelen die na die datum zijn verkregen. De vrouw en de man waren het erover eens dat, met uitzondering van eventuele huwelijkssieraden, het Nederlandse recht van toepassing is op de verdeling van het huwelijksvermogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is geleverd voor het bestaan van huwelijkssieraden die in de gemeenschap vallen, en heeft deze niet in de verdeling betrokken.

De rechtbank heeft de peildatum voor de verdeling vastgesteld op 27 december 2019, de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. De rechtbank heeft de activa en passiva van de huwelijksgoederengemeenschap besproken, waaronder de voormalige echtelijke woning, bankrekeningen, en voertuigen. De rechtbank heeft bepaald dat de verkoop van de voormalige echtelijke woning zal plaatsvinden via een makelaar, en dat de opbrengst bij helfte zal worden verdeeld. De inboedel van de voormalige echtelijke woning is aan de vrouw toegedeeld zonder nadere verrekening. De rechtbank heeft ook de verdeling van de bankrekeningen en de voertuigen geregeld, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 2.650,- moet betalen voor de Volkswagen en de vrouw aan de man € 349,- voor de Renault Modus. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om inzage in bankafschriften van de man afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de man de huwelijksgemeenschap had benadeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/686650 / FA RK 20-4252 (AS/MG)
Beschikking d.d. 29 september 2021 betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Z. Taspinar, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L. Tastan-Bastimar, gevestigd te Amsterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 2 december 2020;
- een F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 8 februari 2021;
- een F9-formulier met bijlage van de man van 10 maart 2021;
- een akte van uitlating van de man van 11 maart 2021;
- een F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 25 juni 2021;
- een F9-formulier met bijlagen van de man van 3 juli 2021;
- een mail met bijlage van de vrouw van 11 juli 2021.
1.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.
1.3.
Na de zitting is op 14 juli 2021 nog een F9-formulier van de vrouw binnengekomen waarop de volledige contactgegevens van de door partijen aangewezen makelaar in Turkije zijn vermeld.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 2 december 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast geldt, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 22 maart 2021 ingeschreven in het huwelijksregister. Verder heeft de rechtbank voor zover hier van belang ten aanzien van het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime het volgende bepaald:
  • op de vermogensbestanddelen gedurende het huwelijk verkregen door partijen vóór de vestiging van de vrouw in Nederland op 23 juli 1998 is het Turks huwelijksvermogensrecht van toepassing;
  • ten aanzien van de vermogensbestanddelen die partijen na dat tijdstip hebben verkregen geldt het Nederlandse wettelijke stelsel inzake het huwelijksvermogensrecht.
Naar aanleiding hiervan zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een (nieuw) onderbouwd verdelingsvoorstel in het geding te brengen.
Toepasselijk recht en huwelijksvermogensregime
2.2.
De vrouw stelt dat het gehele huwelijksvermogen dateert van na 23 juli 1998. Volgens de man zijn er voor 23 juli 1998 alleen huwelijkssieraden verkregen en dateert de rest van het huwelijksvermogen van na 23 juli 1998.
2.3.
Partijen zijn het er dus over eens dat met uitzondering van eventuele huwelijkssieraden Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van het gehele huwelijksvermogen van partijen. Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat tussen hen vanaf 23 juli 1998 een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Dat betekent dat deze gemeenschap ingevolge artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij helfte dient te worden verdeeld. Op de eventuele huwelijkssieraden is Turks recht van toepassing.
Huwelijkssieraden
2.4.
De man stelt in zijn processtuk van 14 september 2020 dat partijen 8 gouden muntstukken hebben, goud ter waarde van € 37.000,- en een gouden armband, waarvan zij ieder voor de helft eigenaar zijn. Ter zitting heeft de man zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat de vrouw gouden sieraden in haar bezit heeft die zij van hem en andere gasten geschonken heeft gekregen bij de huwelijksceremonie ter waarde van € 33.000,- danwel € 31.000,-. De vrouw dient hem de helft van de waarde van de sieraden te vergoeden.
2.5.
De vrouw voert daartegenover aan dat de huwelijkse sieraden vóór 1998 al zijn verkocht. Bovendien vallen huwelijkse sieraden naar Turks recht niet in een gemeenschap en komen ze de vrouw in privé-eigendom toe zonder dat zij de waarde zou hoeven te verrekenen.
2.6.
Nu de man tegenover dit verweer van de vrouw niets meer heeft ingebracht en terzake ook geen nader bewijs heeft aangeboden, is niet komen vast te staan dat er op de peildatum nog huwelijkssieraden aanwezig waren en evenmin dat partijen gezamenlijk eigenaar van deze sieraden zijn geworden. De rechtbank zal daarom de door de man gestelde huwelijkse sieraden niet bij de verdeling van het huwelijksvermogen in aanmerking nemen.
De huwelijksgoederengemeenschap
Peildatum
2.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:99 lid 1, sub b BW wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift ingediend op 27 december 2019. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de goederengemeenschap.
2.8.
Voor wat betreft de waarde van de vermogensbestanddelen zal ten aanzien van de schulden en de banksaldi worden uitgegaan van de waarde per peildatum en ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling dan wel een datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, derhalve de datum van deze beschikking.
2.9.
Partijen hebben gesteld dat op de peildatum de navolgende vermogensbestanddelen tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren:
Activa:
  • de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] met een mogelijke spaarpolis;
  • inboedel van de voormalige echtelijke woning;
  • de koopwoning in [woonplaats 1] , Turkije;
  • de personenauto Volkswagen met kenteken [kenteken 1] op naam van de man;
  • de personenauto Renault Modus met kenteken [kenteken 2] op naam van de vrouw;
  • bankrekening op naam van de vrouw bij de ING bank in Nederland;
  • bankrekening op naam van de vrouw in Turkije;
  • bankrekening op naam van de man bij de ING bank in Nederland;
  • bankrekening op naam van de man bij de ABN AMRO bank in Nederland;
  • bankrekening op naam van [bedrijf 1] bij de ING bank;
  • bankrekening(en) op naam van de man in Turkije;
  • eenmanszaak [bedrijf 1] .
Passiva:
  • hypothecaire schuld bij de ABN AMRO bank met kenmerk [nummer 1] en [nummer 2] ;
  • belastingschulden;
  • een schuld aan [naam bedrijf 1] ;
  • een schuld aan [naam bedrijf 2] .
De rechtbank zal hierna de verschillende vermogensbestanddelen en de schulden bespreken.
De voormalige echtelijke woning aan de [adres 1]
2.9.1.
Partijen houden de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] in mede-eigendom. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij aangegeven dat zij Van De Steege Makelaars, gevestigd te Amsterdam Noord, hebben benaderd om de woning te verkopen waarbij de verkoopprijs in overleg zal worden bepaald. Partijen hebben daarnaast aangegeven dat er geen spaarpolis verbonden is aan de woning en dat indien er na verkoop en aflossing van beide hypotheekschulden aan de ABN AMRO bank een restschuld overblijft, zij ieder voor de helft draagplichtig zullen zijn voor deze restschuld en indien er sprake is van een overwaarde, deze aan partijen, ieder voor de helft zal toekomen. Zij verzoeken de rechtbank conform te beslissen.
De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
Inboedel van de voormalig echtelijke woning
2.9.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de vrouw de inboedel toekomt zonder nadere verrekening. De rechtbank zal conform beslissen.
De gemeubileerde woning in Turkije
2.9.3.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort een koopwoning in [woonplaats 2] , Turkije. Deze woning is vrij van hypotheek. Partijen zijn het er tijdens de mondelinge behandeling over eens geworden dat de woning in de verkoop gezet zal worden bij Guvenler Emlak Makelaardij te [woonplaats 2] , Turkije, en dat de inboedel zal worden verkocht. Partijen zullen de opbrengst bij helfte verdelen. De rechtbank zal ook op dit punt conform beslissen.
De personenauto Volkswagen met kenteken [kenteken 1] op naam van (de onderneming van) de man
2.9.4.
Op de peildatum was aanwezig een personenauto Volkswagen met kenteken
[kenteken 1] op naam van de (eenmanszaak van de) man. De man heeft deze auto inmiddels verkocht. Anders dan de vrouw meent, heeft zij geen recht op de gehele waarde van deze auto, maar dient de waarde op de peildatum tussen partijen verdeeld te worden. Partijen verschillen van mening over de waarde van de auto op de peildatum. De vrouw stelt onder verwijzing naar een uitdraai uit de RDW data dat de waarde van de auto € 43.000,- bedroeg, althans in elk geval minimaal € 25.000,-.
2.9.5.
De man stelt dat hij de auto in 2016 voor een bedrag van € 11.000,- heeft gekocht zodat de auto op de peildatum nooit meer waard geweest kan zijn dan € 4.500,-. De motor van de auto is op 11 juni 2020 stuk gegaan. De kilometerstand was toen 55.000 km. Hij heeft de auto op 26 september 2020 voor een bedrag van slechts € 1.210,- aan de garage kunnen verkopen.
2.9.6.
Nu er geen exacte waardebepaling is van de auto op de peildatum, zal de rechtbank de waarde moeten schatten. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan de door de vrouw gestelde waarde van € 43.000,- nu dat de catalogusprijs van de auto betreft. Uit de door de man overgelegde taxatie voor inkoop van 26 september 2020 van Service Point Weesp blijkt dat de auto getaxeerd is op € 1.000,- en de kosten van de motorreparatie van de auto op
€ 3.500,-. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de waarde van de auto op het moment dat de motor stuk ging (11 juni 2020) € 4.500,- bedroeg. De vrouw heeft niet betwist dat de man de auto in 2016 voor € 11.000,- heeft gekocht. De auto is dus in 4 jaar € 6.500,- in waarde verminderd, zodat de afschrijving € 1.625,- per jaar bedraagt. Aldus schat de rechtbank de waarde van de auto op de peildatum (27 december 2019) op € 5.300,-. De man dient daarom aan de vrouw een bedrag van € 2.650,- te betalen.
De personenauto Renault Modus met kenteken [kenteken 2] op naam van de vrouw
2.9.7.
De Renault Modus staat op naam van de vrouw. De waarde van deze auto is volgens de vrouw € 697,-. De vrouw wenst de auto toegedeeld te krijgen.
2.9.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man ingestemd met het voorstel van de vrouw zodat de rechtbank conform zal beslissen. Op grond hiervan dient de vrouw de man de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden, zijnde € 349,-.
Bankrekeningen
2.9.9.
Het volgende is vast komen te staan:
Op naam van vrouw staan de volgende bankrekeningen:
  • ING betaalrekening met nr. [rekeningnummer 1] ;
  • ING Oranje Spaarrekening met nr. [rekeningnummer 1] ;
  • bankrekening bij Sekerbank, Turkije, met nr. eindigend op [rekeningnummer 2] .
Op naam van de man staan de volgende bankrekeningen:
  • ING betaalrekening met nr. [rekeningnummer 3] ;
  • bankrekening bij de ABN AMRO bank met nr. [rekeningnummer 4] ;
  • bankrekening bij Halkbank, Turkije, met nr. eindigend op [rekeningnummer 6] ;
  • bankrekening bij Halkbank, Turkije, met nr. eindigend op [rekeningnummer 5] ;
  • bankrekening bij Halkbank, Turkije, met nr. eindigend op [rekeningnummer 7] .
Op naam van de eenmanszaak [bedrijf 1] van de man staat de volgende bankrekening:
- ING betaalrekening met nr. [rekeningnummer 8] .
2.9.10.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi op de peildatum 27 december 2019 van de bankrekeningen op naam van de man aan de man zullen worden toebedeeld onder verrekening van de helft van de saldi met de vrouw en de saldi op de peildatum 27 december 2019 van de bankrekeningen op naam van de vrouw aan de vrouw zullen worden toegedeeld onder verrekening van de helft van de saldi met de man. De rechtbank zal aldus beslissen.
2.9.11.
Partijen zijn het er ook over eens dat het saldo op de peildatum 27 december 2019 van de bankrekening op naam van de eenmanszaak van de man aan de man zal worden toebedeeld onder verrekening van de helft van het saldo met de vrouw. De rechtbank zal conform beslissen.
2.9.12.
De vrouw heeft het sterke vermoeden dat de man de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld door in het zicht van de echtscheiding een aanzienlijk bedrag van zijn zakelijke bankrekening op te nemen ten gevolge waarvan hij de gemeenschap voor dat bedrag heeft benadeeld. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar een verklaring van een boekhouder die heeft geconstateerd dat uit de aangifte IB 2019 van de man blijkt dat er voor een bedrag aan € 192.765 aan onttrekkingen van de zakelijke bankrekening heeft plaatsgevonden waarvan een totaalbedrag € 75.192,- niet kan worden verklaard. Om deze reden gaat de vrouw ervan uit dat de man de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man alle bankafschriften van 2019 overlegt.
2.9.13.
De man voert verweer en stelt dat hij naast onttrekkingen voor leefgeld en woonlasten ook geld heeft onttrokken om cash de vakantie(s) van partijen in Turkije te betalen en de schulden af te lossen die partijen waren aangegaan voor het huwelijk van hun dochter.
2.9.14.
De rechtbank overweegt dat de vrouw op grond van artikel 843a RV het recht heeft om bepaalde bescheiden bij de man op te vragen indien zij daarbij een rechtmatig belang heeft. Voornoemd artikel bevat echter geen algemene exhibitieplicht. Voorkomen moet worden dat de vrouw een “fishing expedition” doet om te bezien of zij een vordering op de man heeft. Het enkele opnemen van geld van een zakelijke rekening van een eenmanszaak tijdens het huwelijk levert nog geen benadeling van de gemeenschap op in de zin van artikel 1:164 BW. Daarvan is pas sprake indien een van partijen de huwelijksgemeenschap na de aanvang van het geding danwel binnen zes maanden daarvoor heeft benadeeld door lichtvaardig schulden te maken, goederen van de gemeenschap te verspillen of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW te verrichten zonder de vereiste toestemming. De vrouw heeft daaromtrent echter niets gesteld en terzake ook geen vordering geformuleerd. Tegen die achtergrond dient het overleggen van de gevraagde bankafschriften geen redelijk doel. De rechtbank wijst dat verzoek van de vrouw af.
Eenmanszaak man
2.9.15.
Op de peildatum was aanwezig de eenmanszaak [bedrijf 1] van de man. De vrouw stelt dat zij recht heeft op de helft van de waarde van de eenmanszaak. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man bankafschriften en kasstromen over 2019 overlegt waaruit de waarde van zijn onderneming blijkt.
2.9.16.
De man stelt dat hij zijn ondernemingsactiviteiten na de peildatum, op 27 mei 2020, heeft moeten staken omdat hij gezondheidsklachten kreeg. Het leek hem toen beter leek om als werknemer in dienst te treden bij [bedrijf 2] BV. De onderneming is met alleen maar schulden geëindigd. Deze schulden dienen bij helfte tussen partijen gedragen te worden.
2.9.17.
De rechtbank overweegt dat tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de eenmanszaak wat de actiefzijde betreft op de peildatum uit niet meer bestanddelen bestond dan voormelde zakelijke bankrekening, voormelde auto (Volkswagen kenteken [kenteken 1] ) die inmiddels is verkocht en gereedschap dat geen waarde heeft. Er valt naast het saldo van de bankrekening en de waarde van genoemde auto derhalve aan de actiefzijde verder niets te verdelen.
2.9.18.
Wat de passiefzijde betreft stelt de man dat de eenmanszaak met de volgende schulden is geëindigd waarvoor beide partijen draagplichtig zijn:
  • belastingschulden over 2019 en 2020;
  • een schuld van € 10.890,- van 17 augustus 2019 van [bedrijf 1] aan [naam bedrijf 1] ;
  • een schuld van € 12.875,25 van 26 mei 2020 van [bedrijf 1] aan [naam bedrijf 2] .
Belastingschulden over 2019 en 2020
2.9.19.. De man stelt dat zijn onderneming schulden aan de belastingdienst heeft betreffende bijdrage zorgverzekeringswet 2019 van € 711,-, aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2019 van € 14.450,-, aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2020 van € 4.963,- en bijdrage zorgverzekeringswet 2020 van € 1.274,-. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor deze schulden.
2.9.20.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat alleen gekeken moet worden naar schulden die op de peildatum van 27 december 2019 aanwezig waren. Zij betwist het bestaan van belastingschulden op de peildatum. De producties waaruit de beweerdelijke belastingschulden moeten blijken zijn niet leesbaar. Als de schulden al zouden hebben bestaan zou de eenmanszaak van de man deze schulden makkelijk hebben moeten kunnen betalen. De man geeft niet aan waarom hij de belastingschulden van de eenmanszaak niet heeft voldaan. Voor zover deze schulden nog bestaan, hetgeen de vrouw betwist, dient de man alleen draagplichtig te zijn voor de betaling ervan. Dit geldt evenzeer voor de beweerdelijke schulden van de onderneming over 2020.
2.9.21.
De rechtbank overweegt dat de man noch in de stukken noch tijdens de mondelinge behandeling een afdoende toelichting heeft gegeven over het ontstaan, de aard en de hoogte van de belastingschulden op de peildatum. Het overleggen van deels onleesbare dwangbevelen is daarvoor volstrekt onvoldoende. Aldus is niet komen vast te staan dat er op de peildatum belastingschulden waren waarvoor de vrouw mede draagplichtig is. Het verzoek van de man dienaangaande is daarom niet toewijsbaar.
Schuld aan [naam bedrijf 1]
2.9.22.
De man stelt dat zijn onderneming op de peildatum een schuld had aan [naam bedrijf 1] van € 10.890,-. Deze schuld is nog niet voldaan. De vrouw dient voor de helft draagplichtig te zijn voor deze schuld. Volgens hem zijn de kozijnen van de privéwoning van partijen in 2018 door [naam bedrijf 1] vervangen en heeft [naam bedrijf 1] een veranda aan de privéwoning gebouwd.
2.9.23.
De vrouw betwist het bestaan van een schuld aan [naam bedrijf 1] . De werkzaamheden zijn destijds wel verricht maar deze zijn toen ook (contant) betaald. Zij wijst erop dat het volstrekt ongeloofwaardig is dat [naam bedrijf 1] pas in juni 2021, vlak voor de mondelinge behandeling, een aanmaning stuurt. Bovendien is de aanmaning gericht aan de eenmanszaak van de man terwijl het werkzaamheden aan de privéwoning van partijen betrof. De vrouw meent dat het een valse nota betreft.
2.9.24.
De rechtbank is van oordeel dat het bestaan van de schuld bij [naam bedrijf 1] tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende vast is komen te staan, reeds omdat op de door de man terzake overgelegde nota van [naam bedrijf 1] van 17 augustus 2019 vermeld staat dat het een object aan de [adres 2] betreft. Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw draagplichtig is voor deze schuld wordt daarom afgewezen.
Schuld aan [naam bedrijf 2]
2.9.25.
De man stelt dat zijn onderneming op de peildatum een schuld had aan [naam bedrijf 2] van € 12.875,25 waarvoor de vrouw voor de helft draagplichtig is. Volgens de man is eind 2017 door genoemd bedrijf vloerverwarming aangelegd in de privéwoning van partijen. De vrouw betwist het bestaan van deze schuld. De man heeft de factuur niet in het geding gebracht. De aanmaning is valselijk opgemaakt. Het is ook ongeloofwaardig dat [naam bedrijf 2] voor werkzaamheden verricht in 2017 pas in juni 2021, vlak voor de mondelinge behandeling, een aanmaning stuurt. Ook deze aanmaning is gericht aan de onderneming van de man terwijl het werkzaamheden aan de privéwoning betrof.
2.9.26.
Ook ten aanzien van het bestaan van deze schuld merkt de rechtbank op dat de man geen nadere uitleg danwel onderbouwing heeft gegeven hetgeen wel op zijn weg had gelegen gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door de vrouw. Hij heeft alleen aanmaningen overgelegd, waaruit het bestaan van de gestelde schuld onvoldoende valt af te leiden. Om deze reden zal de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van deze schuld afwijzen.
2.9.27.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
3.1.1.
bepaalt dat de verkoop van de woning aan [adres 1] door middel van een opdracht aan Van de Steege makelaars te Amsterdam Noord zal geschieden waarbij de verkoopprijs in onderling overleg zal worden bepaald en bepaalt dat de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning waarbij indien er sprake is van een onderwaarde deze door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedragen en waarbij indien er sprake is van een overwaarde, deze aan partijen, ieder voor de helft, zal toekomen;
3.1.2.
bepaalt dat de inboedel van de voormalige echtelijke woning zal worden toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening;
3.1.3.
bepaalt dat verkoop van de woning in [woonplaats 2] , Turkije, en de zich daarin bevindende inboedel door middel van een opdracht aan Guvenler Emlak Makelaardij te [woonplaats 2] , Turkije, zal geschieden waarbij de verkoopprijs in onderling overleg zal worden bepaald en bepaalt dat de opbrengst bij helfte zal worden verdeeld;
3.1.4.
bepaalt dat de man ter zake van de personenauto Volkswagen met kenteken
[kenteken 1] op naam van (de onderneming van) de man een bedrag van € 2.650,- aan de vrouw moet betalen;
3.1.5.
bepaalt dat de personenauto Renault Modus met kenteken [kenteken 2] aan de vrouw zal worden toegedeeld onder de verplichting van de vrouw om aan de man een bedrag van € 349,- te betalen;
3.1.6.
bepaalt dat de saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw (ING betaalrekening met nr. [rekeningnummer 1] , ING Oranje Spaarrekening met nr. [rekeningnummer 1] en bankrekening bij Sekerbank, Turkije, met nr. eindigend op [rekeningnummer 2] ) aan de vrouw zullen worden toegedeeld onder de verplichting van de vrouw de helft van de saldi op de peildatum 27 december 2019 aan de man te betalen;
3.1.7.
bepaalt dat de saldi van de bankrekeningen op naam van de man (ING betaalrekening met nr. [rekeningnummer 3] , bankrekening bij de ABN AMRO bank met nr. [rekeningnummer 4] en de bankrekeningen bij de Halkbank, Turkije, eindend op [rekeningnummer 6] , op [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 7] ) aan de man zullen worden toegedeeld onder de verplichting van de man de helft van de saldi op de peildatum 27 december 2019 aan de vrouw te betalen;
3.1.8.
bepaalt dat het saldo van de bankrekening op naam van [bedrijf 1] (ING betaalrekening met nr. [rekeningnummer 8] ) aan de man zal worden toegedeeld onder de verplichting van de man de helft van het saldo op de peildatum 27 december 2019 aan de vrouw te betalen;
3.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Sissing, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Overmars op 29 september 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.