ECLI:NL:RBAMS:2021:5438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
13/232476-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid en snelheidsovertreding

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 mei 2020 te Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een bestelbus, reed met een te hoge snelheid en was niet voldoende oplettend, waardoor hij tegen de auto van een voor hem rijdende bestuurder aanreed. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, dat onder andere breuken in de wervelkolom opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het ongeval, omdat hij niet tijdig heeft kunnen afremmen door zijn snelheid en de overbelading van zijn voertuig. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/232476-20
Datum uitspraak: 23 september 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat door zijn schuld op 29 mei 2020 te Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, door met de door hem bestuurde bestelbus, rijdend met een te hoge snelheid, zich er niet (tijdig) van te vergewissen dat er voor hem een voertuig stilstond, waardoor hij niet tijdig heeft kunnen afremmen of stoppen, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft aanmerkelijke schuld aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Verdachte reed in een overbeladen bestelauto met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse. Hierdoor is hij bij de doseerlichten op de toerit van de A8 tegen de auto voor hem aangereden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair en het subsidiair ten laste gelegde bepleit.
Het gegeven dat verdachte beginnend bestuurder is brengt niet mee dat hij alleen daarom al verwijtbaar onvoorzichtig heeft gereden. Verder kan niet gezegd worden dat de snelheid van verdachte te hoog was voor de situatie ter plaatse. Het betrof een toerit naar de snelweg waar over een relatief korte afstand snelheid moet worden gemaakt om in te kunnen voegen. Verdachte heeft verklaard dat hij 65-70 km/u reed, en heeft in ieder geval niet de ter plaatse geldende maximum snelheid van 100 km/u overschreden. Verdachte was voorts niet in de positie om in te gaan tegen het te zwaar beladen van zijn bedrijfsauto door zijn werkgever, omdat hij dan mogelijk zijn baan zou kwijtraken. Ook is in de ongevalsanalyse niet vastgesteld dat er sprake was van een langere remweg vanwege een te zwaar beladen auto. Bovendien valt dit verdachte niet aan te rekenen omdat hij zich daar niet van bewust was.
Verdachte heeft te laat gezien dat de auto voor hem plotseling moest remmen, waardoor hij zelf ook te laat heeft geremd. Dat verdachte mogelijk onvoldoende heeft opgelet maakt echter niet dat er voldoende bewijs is voor overtreding van artikel 6 WVW.
Ook levert het gegeven dat verdachte beter had moeten opletten onder de gegeven omstandigheden geen hinderlijk of gevaarzettend gedrag op als bedoeld in artikel 5 WVW.
Het oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang.
Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam is geweest.
Op 29 mei 2020 reed verdachte te Amsterdam met zijn bestelbus de toerit naar de A8 op. Op de toerit waren op dat moment zogenaamde doseerlichten in werking. Voor de doseerlichten stond de bestelbus van de getuige [getuige] stil omdat de lichten op rood stonden. Tussen verdachte en de bestelbus van [getuige] bevond zich de Mazda van het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte is vervolgens tegen de achterkant van de Mazda aangereden. De Mazda is door de klap tegen de bus van [getuige] aangekomen. Als gevolg van de aanrijding heeft het slachtoffer lichamelijk letsel (met name breuken in diverse wervels) opgelopen.
De verklaring van verdachte dat het slachtoffer [slachtoffer] onverwacht hard heeft geremd waardoor hij een aanrijding niet kon voorkomen, wordt door [slachtoffer] tegen gesproken en vindt geen steun in de rest van het dossier. Bovendien laat dit onverlet dat verdachte, gezien de situatie ter plaatse, veel te hard heeft gereden. Verdachte en [slachtoffer] naderden immers beiden een doseerlicht dat afwisselend rood en groen licht uitstraalde en waarvoor ten tijde van de aanrijding de bestelbus van [getuige] stil stond. Verdachte had zijn snelheid dus in ieder geval (daargelaten het rijgedrag van [slachtoffer] ) zodanig moeten matigen dat hij in staat zou zijn geweest om niet in botsing te komen met deze bestelbus. Het voertuig van verdachte is echter, ondanks dat hij hard heeft geremd, ongeveer 40 meter voorbij de bestelwagen van [getuige] (en ook ruim voorbij de plaats van de doseerlichten) pas tot stilstand gekomen. Verdachte had nooit zijn bus nooit op tijd tot stilstand kunnen brengen. Behalve de snelheid zal daarbij een rol hebben gespeeld dat verdachte reed in een bestelbus die veel te zwaar beladen was, hetgeen, naar de ervaring leert, een nadelige invloed heeft op de lengte van de remweg. Ook dit valt verdachte aan te rekenen, aangezien hij er als bestuurder verantwoordelijk voor is dat hij op een veilige wijze aan het verkeer deelneemt.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is.
Als gevolg van de aanrijding heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen, te weten een combinatie van breuken, waar zij aanzienlijke tijd de gevolgen van heeft moeten dragen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 29 mei 2020 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bestelbus (Mercedes Sprinter), daarmee rijdende op de toerit A8, zich zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten onder meer een of meer fracturen aan heup en rug en nek,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de toerit A8, komende uit de richting van Oostzaan en gaande in de richting van de A10, op welke toerit doseerlichten in werking waren om de toestroom van het verkeer op de A8 te regelen,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse en
- terwijl verdachte reed in een veel te zwaar beladen bestelbus,
verdachte heeft zich er aldaar niet tijdig en voldoende van vergewist dat op de rijstrook voor hem voertuigen stilstonden, althans afremden voor voornoemde doseerlichten en
verdachte heeft zijn voertuig niet tijdig en voldoende kunnen afremmen en tot stilstand kunnen brengen en
verdachte is vervolgens tegen de personenauto van [slachtoffer] aangereden, waardoor aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt er rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte zijn rijbewijs hard nodig heeft voor behoud van zijn werkzaamheden en inkomsten als chauffeur bij [bedrijf] . Verdachte heeft (samen met zijn vader) vrijwel geheel de zorg voor zijn anderhalf jaar oude dochtertje. Dit maakt dat ook een taakstraf niet echt een passende afdoening is.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen. Verdachte is met een overbeladen bestelbus met een te hoge snelheid een toerit naar de snelweg opgereden. Toen bleek dat het verkeer daar stil stond / aan het afremmen was in verband met een op rood staand doseerlicht, heeft hij zijn bestelbus niet meer op tijd tot stilstand kunnen brengen en is tegen de voor hem rijdende auto aangereden.
Het ongeval heeft voor het slachtoffer grote gevolgen gehad. Niet alleen moest zij vanwege haar verwondingen enkele dagen in het ziekenhuis verblijven, maar twee maanden na het ongeval werd zij nog steeds fors beperkt, kon zij niet werken en kon zij zich slechts over korte afstanden voortbewegen met behulp van een looprek. Destijds was de prognose dat zij hier nog wel een jaar hinder van zou kunnen ondervinden, maar werd er ook nog rekening mee gehouden dat een operatie toch nog noodzakelijk zou kunnen zijn.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 22 juli 2021 niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd en bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank, ondanks de zorg die verdachte voor zijn dochter heeft, in dit geval een taakstraf, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Gezien het persoonlijke belang van verdachte in verband met zijn werkzaamheden, zal deze echter geheel in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
De voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 (één) jaar.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2021.
De oudste rechter is buiten staat
het vonnis te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat
het vonnis te ondertekenen.
[.]

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004, LJN AO5822 en van 29 april 2008, LJN BD0544.