ECLI:NL:RBAMS:2021:5435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
13/237118-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fatale gevolgen door taxibus op zebrapad

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 juni 2020 te Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met zijn taxibus over de Postjesweg en verleende geen voorrang aan een voetganger die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond. De voetganger, een 90-jarige man, overleed drie dagen na het ongeval aan de opgelopen verwondingen. Tijdens de zitting op 9 september 2021 heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), maar stelde dat het subsidiair ten laste gelegde artikel 5 WVW wel bewezen kon worden. De verdediging pleitte ook voor vrijspraak en stelde dat de verdachte niet met een te hoge snelheid had gereden en dat de voetganger plotseling het zebrapad op liep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verwijtbaar onvoorzichtig was geweest, maar niet in een zodanige mate dat dit schuld in de zin van artikel 6 WVW opleverde. Wel werd het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, met vervangende hechtenis van 20 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank benadrukte dat de verdachte als professioneel chauffeur grotere oplettendheid had moeten tonen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/237118-20
Datum uitspraak: 23 september 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Zwiers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat door zijn schuld op 13 juni 2020 te Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden, door met de door hem bestuurde taxibus geen voorrang te verlenen aan een voetganger die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het primair ten laste gelegde misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW kan wel worden bewezen omdat verdachte bij het naderen van het zebrapad onvoldoende opmerkzaam is geweest op mensen die wilden oversteken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden. Alleen de getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte 70 tot 80 km/u reed, maar als verdachte met die snelheid zou zijn gaan remmen waren er zeker remsporen geweest. Er zijn echter geen remsporen aangetroffen terwijl de auto nog op het zebrapad tot stilstand is gekomen.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. Voor een bewezenverklaring van artikel 5 WVW geldt als minimumeis een zekere mate van concreet gevaarzettend gedrag. Daarvan is hier geen sprake. Verdachte had de indruk dat het slachtoffer de ander kant op ging omdat hij met zijn rug naar hem toestond. Het slachtoffer draaide zich echter plotseling om en liep het zebrapad op. De raaksporen op de auto passen bij de verklaring van verdachte. Deze aanrijding had verdachte niet kunnen voorkomen. Hij had met het gedrag van het slachtoffer geen rekening kunnen of behoeven te houden.
Het oordeel van de rechtbank
Op 13 juni 2020 was verdachte in zijn taxibus op weg naar een klant en reed over de Postjesweg te Amsterdam. Aangekomen bij de voetgangersoversteekplaats (zebrapad) ter hoogte nummer [nummer] heeft verdachte een voetganger die aan het oversteken was niet voor laten gaan, waarna een aanrijding met de voetganger heeft plaatsgevonden De voetganger heeft hierdoor dusdanig letsel opgelopen dat hij hieraan drie dagen later is overleden.
Verdachte was ter plaatse goed bekend en wist ook dat hij een voetgangersoversteekplaats naderde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de voetganger ook heeft gezien bij het zebrapad, maar dat hij niet de indruk had dat hij wilde oversteken. Toen de voetganger dat wel deed kon hij een ongeluk niet meer voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet voor laten gaan van een voetgangster op een voetgangersoversteekplaats weliswaar als een ernstige verkeersfout van verdachte kan worden aangemerkt, met in dit geval fatale gevolgen voor het slachtoffer, maar deze verkeersfout is in dit geval onvoldoende voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van belang daarbij is dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte harder heeft gereden dan ter plaatse toegestaan. Wel kan verdachte worden verweten dat hij bij nadering van het zebrapad en bij het zien van een voetganger links daarvan op het middenstuk tussen de weghelften van de Postjesweg, zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast. Verdachte had onder die omstandigheden rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de voetganger zou gaan oversteken. Verdachte is hierdoor verwijtbaar onvoorzichtig geweest, maar niet een zodanige (aanmerkelijke) mate dat dit schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert. Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Uit het voorgaande volgt immers dat geen sprake is van een situatie waarin verdachte geen enkel verwijt treft. Verdachte had zijn snelheid zodanig moeten aanpassen dat hij de taxibus nog tijdig tot stilstand had kunnen brengen voor het geval de voetganger (alsnog) zou gaan oversteken. De verklaring van verdachte dat de (hoogbejaarde) man plotseling het zebrapad op schoot en hij het dus niet had kunnen voorkomen acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn stelling dat verdachte er niet op hoefde te rekenen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op 13 juni 2020 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) –in de hoedanigheid van beroepschauffeur–, daarmee rijdende op de Postjesweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden op de Postjesweg, komende uit de richting van de Hoofdweg en gaande in de richting van de Derkinderenstraat,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was,
verdachte is een op de Postjesweg gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd,
welke voetgangersoversteekplaats werd gemarkeerd door meerdere in zijn,
verdachtes, richting gekeerde verkeersborden (L2 van bijlage 1 van het RVV1990),
verdachte heeft de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig
(personenauto) niet aangepast aan de omstandigheden en niet zodanig geregeld dat
hij in staat was om voornoemd motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand
waarover de weg vrij was,
verdachte heeft een voetganger, te weten [slachtoffer] , die zich op die
voetgangersoversteekplaats bevond om de Postjesweg van links naar rechts over te
steken, geen voorrang verleend,
verdachte is niet, althans niet tijdig en voldoende afgeremd,
verdachte is vervolgens tegen Nonnekes, aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat voor het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt de eis van de officier van justitie zou moeten worden gevolgd.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op een zebrapad een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan de destijds negentigjarige [slachtoffer] is overleden. Zeker van verdachte als professioneel chauffeur had in de gegeven situatie grotere oplettendheid en voorzichtigheid mogen worden verwacht. Een triest en fataal ongeval was het gevolg van zijn handelen. Daar zal hij mee moeten leren leven.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd. De rechtbank realiseert zich dat deze straffen, die uitgaan van de verkeersovertreding die is begaan, in geen enkele verhouding staan tot de ernst van de gevolgen.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 19 augustus 2021 niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, en mede in aanmerking genomen de beperkte financiële draagkracht van verdachte, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een taakstraf zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid ook een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op zijn plaats. Gezien het persoonlijke belang van verdachte in verband met zijn werkzaamheden als taxichauffeur zal deze echter geheel in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
Deze voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2021.
De oudste rechter is buiten staat
het vonnis te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat
het vonnis te ondertekenen.
[.]
.