ECLI:NL:RBAMS:2021:5402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
25 september 2021
Zaaknummer
AMS - 19 _ 6924
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor toeristische verhuur en onttrekking aan woonruimte onder de Huisvestingswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De gemeente had eiser een boete opgelegd van € 20.500,- wegens het onterecht verhuren van zijn woning aan toeristen via Airbnb, wat in strijd is met de Huisvestingswet 2014. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat hij op het moment van de inspectie nog hoofdverblijf had in de woning, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat er geen persoonlijke spullen aanwezig waren die duiden op hoofdverblijf. Tijdens een inspectie op 25 januari 2019 troffen toezichthouders twee toeristen aan in de woning, die verklaarden dat zij via Airbnb hadden geboekt. Eiser had geen melding gemaakt van de toeristische verhuur, wat een overtreding van de Huisvestingswet opleverde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de verhuur aan toeristen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamdach).

Procesverloop

Met het besluit van 1 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd op grond van de Huisvestingswet 2014.
Met het besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1.1.
Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres 1] in Amsterdam. In het kader van projectmatig onderzoek naar woonfraude heeft de gemeente onderzoek gedaan naar het feitelijk gebruik van de woning. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport op ambtsbelofte van 28 januari 2019 (het rapport). Volgens de Basisregistratie Personen (Brp) staat eiser ten tijde van het onderzoek op het adres ingeschreven. Verder is gebleken dat de woning op www.airbnb.com wordt aangeboden.
1.2.
Op 25 januari 2019 hebben toezichthouders van de gemeente een bezoek gebracht aan de woning. Zij hebben twee toeristen uit Spanje aangetroffen, die (met een derde toerist) via www.airbnb.com voor vier nachten geboekt hebben. De toeristen hebben de sleutel gekregen van de schoonmaker en hebben verklaard dat de heer [de persoon] de host is. Er zijn geen persoonlijke spullen aangetroffen die duiden op vaste bewoning. De toezichthouders hebben in de woning twee tweepersoonsbedden en een tweepersoonsslaapbank aangetroffen. De heer [de persoon] heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de toeristische verhuur op de [adres 2] en [adres 1] .
2. De gemeente heeft eiser een voornemen bestuurlijke boete gestuurd waarna eiser een zienswijze heeft ingediend. Vervolgens heeft de gemeente eiser met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, een boete opgelegd van € 20.500,- en ingevorderd. Volgens de gemeente heeft eiser de woning door deze zonder vergunning daarvoor te verhuren aan toeristen onttrokken aan de woonruimtevoorraad en daarmee de Huisvestingswet [1] overtreden. Eiser heeft de toeristische verhuur niet gemeld en er zijn geen persoonlijke spullen aangetroffen die wijzen op permanente bewoning door een hoofdbewoner. De toeristische verhuur voldoet dus ook niet aan de voorwaarden voor vakantieverhuur. De overtreding wordt aan eiser als eigenaar toegerekend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist of kon weten dat de woning aan toeristen werd verhuurd. Er zijn geen omstandigheden op grond waarvan de boete gematigd of vernietigd moet worden.
3. Eiser voert in beroep aan dat de gemeente er niet in geslaagd is bewijs te leveren dat eiser ten tijde van de inspectie geen hoofdverblijf had op de woning. Het betoog van eiser komt er kort gezegd op neer dat hij zou gaan samenwonen met zijn vriendin, bij wie hij regelmatig verbleef. Vanwege de aanstaande verhuizing waren veel van zijn spullen al overgebracht, deels naar de woning van zijn vriendin en deels opgeslagen bij zijn vader. Eiser overlegt een huurovereenkomst van een door hem met ingang van 1 maart 2019 gehuurde woning op de [adres 3] en een huurovereenkomst met een nieuwe huurder die zijn woning per 1 februari 2019 zou gaan huren. Eiser doet een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 november 2018 [2] . Net als in die zaak zaten hij en zijn vriendin in een overgangsperiode en was het hoofdverblijf nog niet verplaatst. Eiser voert aan dat hij voldeed aan de voorwaarden voor vakantieverhuur. Als blijkt dat hij de woning niet had gemeld voor vakantieverhuur, had hem een boete opgelegd moeten worden van € 6.000,-.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente aan het ontbreken van persoonlijke spullen kunnen de conclusie kunnen ontlenen dat eiser geen hoofdverblijf had op de woning. Uit het rapport blijkt dat de toezichthouders geen persoonlijke spullen in de woning hebben aangetroffen die op permanente bewoning door een hoofdbewoner wijzen. Dit is ook te zien op de foto’s in het beeldverslag, behorend bij het rapport. Een van de aangetroffen toeristen heeft ook verklaard dat hij geen persoonlijke spullen heeft gezien van een bewoner. Eiser heeft ook verklaard dat al zijn persoonlijke spullen bij zijn vriendin liggen, aldus het rapport.
4.2.
Eiser heeft zijn stellingen dat hij zijn persoonlijke spullen net had opgehaald en dat het centrum van zijn maatschappelijke leven (nog) op de [adres 1] was niet onderbouwd. De rechtbank volgt het standpunt van de gemeente dat het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018 hem niet kan baten. Anders dan in die casus hebben niet alleen de aangetroffen toeristen verklaard dat er gaan persoonlijke spullen van een hoofdbewoner in de woning aanwezig waren, maar blijkt dit ook uit de foto’s die genomen zijn van het onderzoek van de toezichthouders. Eiser voldoet ten slotte ook niet aan de voorwaarden voor vakantieverhuur, reeds omdat geen sprake is van hoofdverblijf op de woning.
4.3.
De gemeente heeft de hoogte van de boete gebaseerd op het gefixeerd boetestelsel in de Huisvestingsverordening. Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de gemeente van de boete af te wijken in bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een boete te matigen. Voor zover eiser in hetgeen is aangevoerd dergelijke bijzondere omstandigheden ziet, volgt de rechtbank eiser hierin niet.
Conclusie
5. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet.