In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De gemeente had eiser een boete opgelegd van € 20.500,- wegens het onterecht verhuren van zijn woning aan toeristen via Airbnb, wat in strijd is met de Huisvestingswet 2014. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat hij op het moment van de inspectie nog hoofdverblijf had in de woning, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat er geen persoonlijke spullen aanwezig waren die duiden op hoofdverblijf. Tijdens een inspectie op 25 januari 2019 troffen toezichthouders twee toeristen aan in de woning, die verklaarden dat zij via Airbnb hadden geboekt. Eiser had geen melding gemaakt van de toeristische verhuur, wat een overtreding van de Huisvestingswet opleverde. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de verhuur aan toeristen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de boete.