In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 september 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam om een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2004, meerderjarig te verklaren. De minderjarige is momenteel 17 jaar oud en is onder toezicht gesteld tot 13 januari 2022, met een machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 december 2021. De minderjarige is in verwachting van een meisje, met een verwachte geboortedatum van [geboortedatum] 2021. De Raad heeft verzocht om de minderjarige meerderjarig te verklaren om een gezagsvacuüm te voorkomen, aangezien zij bij de geboorte van haar kind nog minderjarig zal zijn. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige, haar moeder, de biologische vader en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in staat is om verantwoordelijkheid te dragen voor haar kind en dat het in het belang van zowel de minderjarige als de ongeboren vrucht is dat zij meerderjarig wordt verklaard. De kinderrechter heeft ook geoordeeld dat de ongeboren vrucht onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering moet worden gesteld voor de duur van zes maanden na de geboorte. De kinderrechter heeft het verzoek tot meerderjarigverklaring toegewezen, met ingang van het moment dat de minderjarige bevalt van haar ongeboren vrucht. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat er een veilige opvoedingsomgeving is voor de baby en dat de minderjarige de kans moet krijgen om haar rol als moeder direct na de geboorte op te pakken. De Raad en de GI hebben aangegeven de verzoeken te steunen, en de minderjarige heeft verklaard in te stemmen met het verzoek om meerderjarig te worden verklaard. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de ondertoezichtstelling na zes maanden.