ECLI:NL:RBAMS:2021:5372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751728-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële weigering van de overlevering in verband met het ne bis in idem-beginsel

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf. De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 14 juli 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Duitsland wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits hij in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van het ne bis in idem-beginsel moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon al in Nederland is veroordeeld voor een gerelateerd feit. De rechtbank heeft dit standpunt gedeeld en geconcludeerd dat er sprake is van dezelfde feiten, waardoor de overlevering voor dit specifieke feit moet worden geweigerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering voor de overige feiten kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen andere weigeringsgronden zijn.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 6, maar te weigeren voor feit 5, waarbij het ne bis in idem-beginsel van toepassing is. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751728-21
RK nummer: 21/3877
Datum uitspraak: 23 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juni 2021 door het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. Bien, advocaat te Maastricht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van het Amtsgericht Düsseldorf d.d. 14 juni 2021, dossiernummer 136 Gs 637/20 (52 Js 3/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie te Düsseldorf heeft per e-mail van 17 augustus 2021 de volgende garantie gegeven:
Hierbij wordt gewaarborgd dat de vervolgde persoon in geval van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van het geldende Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5 december 2008, blz. 27), voor verdere strafuitvoering weer aan Nederland wordt overgeleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Ne bis in idem

Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als genoemd in artikel 9 OLW aan de orde is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
De opgeëiste persoon is in Nederland al veroordeeld voor heling van de in feit 5 genoemde oldtimer van het merk Ford Mustang met kenteken [kentekennummer] Aan de opgeëiste persoon is voor dit feit door middel van een strafbeschikking een taakstraf opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor alle feiten kan worden toegestaan, met uitzondering van feit 5. Net als de raadsman stelt zij zich op het standpunt dat het ne bis in idem-beginsel aan de overlevering voor dit feit in de weg staat.
De rechtbank deelt dit standpunt. Zij stelt voorop, dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van “dezelfde feiten”, bepalend is of het
materieelom hetzelfde feitencomplex gaat, niet om verschillen in juridische kwalificaties of in de beschermde rechtsbelangen [1] . Ten aanzien van de Ford Mustang is in deze zin sprake van dezelfde feiten. De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, OLW is derhalve aan de orde.
Nu een geval als het onderhavige een “onherroepelijke berechting” als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Kaderbesluit 202/584/Jbz oplevert, waarvoor - anders dan de thans geldende tekst van de OLW doet vermoeden - een dwingende weigeringsgrond dient te gelden, zal de rechtbank de overlevering weigeren.

7.Proportionaliteit en subsidiariteit

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat bij overlevering aan Duitsland een lang voorarrest is te voorzien. Detentie in Duitsland zal voor de opgeëiste persoon extra zwaar zijn. Hij wordt in Nederland behandeld voor zijn verslaving. Onderbreking daarvan als gevolg van detentie in Duitsland is onwenselijk. Bovendien gebruikt de opgeëiste persoon Ritalin, met andere medicatie heeft hij slechte ervaringen. In Duitsland mag Ritalin niet worden verstrekt, zodat ook daarom detentie in Duitsland onevenredig zwaar zal zijn. De raadsman heeft verzocht om de overlevering om die redenen te weigeren. De opgeëiste persoon kan op andere wijze aan het onderzoek meewerken, bijvoorbeeld door zelf af te reizen naar Duitsland voor verhoren en de terechtzitting.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman beschreven omstandigheden van belang zijn bij de feitelijke overlevering. De weging daarvan is op grond van artikel 35 OLW aan de officier van justitie voorbehouden. De medische gegevens van de opgeëiste persoon zullen aan de Duitse autoriteiten worden verstrekt, nu de opgeëiste persoon daar akkoord voor heeft gegeven.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie. Een beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering is op grond van artikel 35 OLW is voorbehouden aan de officier van justitie. De door de raadsman genoemde omstandigheden staan niet aan de toelaatbaarheid van de overlevering in de weg.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering in zoverre te worden toegestaan. Voor zover het feit 5 betreft zal de overlevering worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [naam opgeëiste persoon] aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB onder 1, 2, 3, 4 en 6 omschreven feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van [naam opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft het in het EAB onder 5 omschreven feit, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.vgl. HvJ EU 16 november 2010, C-261/09, ECLI:EU:C:2010:683 (