ECLI:NL:RBAMS:2021:5359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
EA 21-303 en EA 21-318
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht totstandkoming arbeidsovereenkomst en onregelmatige opzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, h.o.d.n. [handelsnaam], en een verweerster. De verzoekster heeft op 26 april 2021 een voorwaardelijk verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, terwijl de verweerster op 6 mei 2021 een verzoekschrift heeft ingediend tot vernietiging van het ontslag. De verzoeken zijn gezamenlijk behandeld op 6 juli 2021. De rechter heeft vastgesteld dat er op 4 maart 2021 een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, die op 8 maart 2021 onregelmatig is opgezegd door de verzoekster. De verweerster heeft berust in het ontslag, maar heeft aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding voor onregelmatige opzegging. De rechter heeft geoordeeld dat de verzoekster een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 5.054,08 bruto en een billijke vergoeding van € 2.547,76 bruto aan de verweerster moet betalen. Daarnaast is de verzoekster veroordeeld tot betaling van reiskosten en het verstrekken van een loonspecificatie. De proceskosten zijn ook aan de zijde van de verweerster toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9193952 EA VERZ 21-303 en 9207641 EA VERZ 21-318
beschikking van: 27 juli 2021
func.: 811

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e
9193952 EA VERZ 21-303

[verzoekster] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
nader te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.G.N. Zincken,
t e g e n

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
nader te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. J.P. van Leeuwen,
en
9207641 EA VERZ 21-318

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
nader te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: Y. Tanir,
t e g e n

[verzoekster] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
nader te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.G.N. Zincken,

VERLOOP VAN DE PROCEDURES

[verzoekster] heeft op 26 april 2021 een voorwaardelijk verzoekschrift met producties ingediend, dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft op 6 mei 2021 een verzoekschrift met producties ingediend, dat primair strekt tot vernietiging van het ontslag, met nevenvorderingen.
Op 23 juni 2021 heeft [verweerster] een verweerschrift met producties ingediend tegen het voorwaardelijke verzoek van [verzoekster] .
Op 25 juni 2021 heeft [verzoekster] een verweerschrift met producties ingediend tegen het verzoek van [verweerster] , tevens houdende producties in beide zaken.
Voorafgaande aan de zitting hebben partijen nog nadere stukken ingediend. [verweerster] heeft bovendien voorafgaande aan de zitting een pleitnotitie overgelegd.
De verzoeken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 6 juli 2021. [verzoekster] is verschenen met haar partner [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde. [verweerster] is eveneens verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen, en vragen van de kantonrechter beantwoord.
De beschikking in beide verzoeken is bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten in beide verzoeken

1.1.
[verzoekster] drijft een mondzorgpraktijk onder de naam [handelsnaam] .
1.2.
Op 21 februari 2021 heeft [verweerster] , terwijl ze in de proeftijd liep van een andere baan, een sollicitatie gestuurd naar [verzoekster] .
1.3.
Vanwege zwangerschap werd [verzoekster] op dat moment waargenomen door haar partner [naam] .
1.4.
Op 27 februari 2021 heeft een sollicitatiegesprek plaatsgevonden tussen [naam] en [verweerster] .
1.5.
Op 1 maart 2021 heeft [verweerster] een dag meegelopen op de mondzorgpraktijk.
1.6.
Op 2 maart 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam] en [verweerster] , waarna [naam] een schriftelijke standaardarbeidsovereenkomst heeft meegegeven aan [verweerster] . Daarna heeft [verweerster] haar bankgegevens, identiteitskaart en loonheffingsformulieren aan [naam] toegestuurd.
1.7.
Op 3 maart 2021 heeft [verweerster] werkzaamheden in de praktijk verricht en heeft [naam] een schriftelijke arbeidsovereenkomst naar [verweerster] gestuurd.
1.8.
Op 4 maart 2021 heeft [verweerster] eveneens werkzaamheden in de praktijk verricht. Nadat [verweerster] (na werktijd) weer wijzigingen in de arbeidsovereenkomst had aangebracht, stuurde [naam] op die dag per e-mail een gewijzigde schriftelijke arbeidsovereenkomst, met als bijschrift: “Hierbij de contract aangepast met de punten die je hebt aangegeven”. Diezelfde dag heeft [verweerster] de schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend geretourneerd.
1.9.
Daarna heeft [verweerster] op zaterdag 6 maart 2021 werkzaamheden in de praktijk verricht.
1.10.
Op 8 maart 2021 heeft [verweerster] zich om 7.34 uur ziek gemeld bij [naam] omdat zij migraine had.
1.11.
Om 11.02 uur diezelfde dag heeft [naam] vervolgens aan [verweerster] bericht: “ [verzoekster] , ktr] is niet akkoord met de overeenkomst zoals die er is zij zal de overeenkomst daarom ook niet ondertekenen.” [verweerster] heeft hierop als volgt gereageerd: “oke. Dat is vervelend. Zou je morgen naar de praktijk kunnen komen dan kan ik mijn spullen ophalen en de sleutel inleveren.”
1.12.
Vervolgens heeft [verweerster] diezelfde dag laten weten dat zij pas de sleutel van de mondzorgpraktijk wilde inleveren als zij betaald kreeg voor de door haar gewerkte uren.
1.13.
Op 9 maart 2021 heeft [verweerster] bericht dat zij op 10 maart 2021 haar sleutel wilde inleveren en spullen wilde ophalen. [naam] heeft daarop laten weten dat ze niet welkom was in de praktijk, dat haar spullen werden opgestuurd en dat ze de sleutel mocht houden.
1.14.
Op 10 maart 2021 heeft [verweerster] de sleutel van de mondzorgpraktijk ingeleverd. Hiervan zijn video-opname gemaakt door [verweerster] .
1.15.
Op 17 maart 2021 heeft de gemachtigde van [verweerster] bezwaar gemaakt tegen de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
1.16.
[verzoekster] heeft € 401,76 netto aan salaris aan [verweerster] betaald.

Geschil

9193952 EA VERZ 21-303
2. [verzoekster] verzoekt voorwaardelijk, indien tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen én deze niet rechtsgeldig is geëindigd, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, deze op de kortste termijn te ontbinden zonder toekenning van een (transitie)vergoeding, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3. Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 sub g dan wel sub h dan wel sub i BW. Volgens [verzoekster] is sprake van een verstoorde arbeidsrelatie dan wel van andere omstandigheden die ontbinding rechtvaardigen dan wel van een combinatie van de voornoemde g- en h-grond.
4. [verweerster] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

9207641 EA VERZ 21-318

5. [verweerster] heeft, na eiswijziging, ter zitting berust in het ontslag en verzoekt [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding berekend over 1 mei tot 1 augustus 2021 van € 8.764,29 bruto, een transitievergoeding van € 70,77 bruto en een vergoeding voor onregelmatige opzegging over de periode van 8 maart tot 1 mei 2021 van € 5.054,08 bruto. Verder verzoekt zij [verzoekster] te veroordelen tot betaling van het restant salaris over 1 tot en met 8 maart 2021 ten bedrage van € 680,69 bruto, vermeerderd met € 62,70 netto aan reiskosten, verminderd met het netto uitbetaalde bedrag van € 401,76 alsmede tot betaling van de wettelijke verhoging. Ook verzoekt zij [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een aanzegvergoeding van € 2.547,76 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld en overige emolumenten, tot betaling van € 1.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten. Eveneens verzoekt zij om een verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen van zes maanden per 1 maart tot 1 augustus 2021 tegen een salaris van € 2.547,76 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en overige emolumenten. Tot slot verzoekt zij het personeelsdossier, waaronder de salarisstroken, te verstrekken op straffe van een dwangsom.
6. [verweerster] stelt daartoe kort gezegd dat rechtsgeldig een arbeidsovereenkomst is gesloten en dat deze vervolgens in strijd met de wet is opgezegd.
7. [verzoekster] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

EA VERZ 21-303 en EA VERZ 21-318

8. Vanwege de nauwe samenhang tussen beide verzoeken, zijn deze ter zitting samen behandeld en worden zij hieronder ook gezamenlijk beoordeeld.
9. Vaststaat dat [verweerster] op 4 maart 2021 een arbeidsovereenkomst is toegestuurd, die zij heeft aanvaard door deze dezelfde dag ondertekend te retourneren. In het bijgaande bericht heeft [naam] niet vermeld dat dit aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst gold onder het voorbehoud dat [verzoekster] hiermee instemde. [verweerster] heeft vanaf haar sollicitatie alleen contact gehad met [naam] . Tegenover dit schriftelijke bericht heeft [naam] onvoldoende concreet gesteld dat hij voorafgaande aan het toesturen van de overeenkomst mondeling aan [verweerster] heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst werd aangeboden onder de voorwaarde dat [verzoekster] hiermee instemde en wanneer hij dat dan precies heeft gezegd. Bovendien mocht [verweerster] gerechtvaardigd erop vertrouwen dat [naam] bevoegd was om zijn partner in deze te vertegenwoordigen en uitgaan van de onvoorwaardelijke tekst in de e-mail, waarbij de arbeidsovereenkomst is aangeboden. Conclusie is dan ook dat op 4 maart 2021 een arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten met als ingangsdatum 1 maart 2021. Dit geldt te meer daar vaststaat dat [verweerster] op 6 maart 2021 nog heeft gewerkt in de mondzorgpraktijk. Het verzoek tot een verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst is dan ook toewijsbaar.
10. Uit de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 4 maart 2021 volgt dat deze is afgesloten voor de duur van zes maanden, maar zowel door werkgever als werknemer tussentijds opzegbaar is met inachtneming van de wettelijk opzegtermijn. Weliswaar is in de overeenkomst ook een proeftijd opgenomen, maar deze is ingevolge artikel 7:652 lid 4 BW niet geldig, zodat [verzoekster] daarvan geen gebruik heeft kunnen maken. Desalniettemin is op 8 maart 2021 de arbeidsovereenkomst per direct door [verzoekster] opgezegd, althans zo wordt het bericht dat [verzoekster] niet akkoord is met de arbeidsovereenkomst begrepen. Deze handelswijze is in strijd met artikel 7:671 BW. Bovendien had [verweerster] zich in de ochtend van 8 maart 2021 ziek gemeld, zodat de opzegging tevens in strijd met een opzegverbod (artikel 7:670 BW) is gedaan. Voor zover de reactie van [verweerster] , zoals weergegeven onder 1.11, moet worden gezien als een schriftelijke instemming met het ontslag, heeft zij deze met de brief van haar gemachtigde op 17 maart 2021 tijdig herroepen. Conclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst op 8 maart 2021 niet rechtsgeldig is opgezegd.
11. Nu [verweerster] heeft berust in het ontslag, is de arbeidsovereenkomst wel geëindigd op
8 maart 2021, zij het onregelmatig. Dit betekent dat [verzoekster] een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 5.054,08 bruto is verschuldigd. Ook wordt ingevolge artikel 7:681 BW aan [verweerster] een billijke vergoeding toegekend. Nu [verzoekster] de arbeidsovereenkomst onregelmatig en terwijl [verweerster] zich ziek had gemeld heeft opgezegd, wordt een billijke vergoeding toegekend ter hoogte van één maand salaris. Hoewel [verzoekster] ernstig valt te verwijten hoe zij heeft gehandeld, is het gelet op de zeer korte termijn dat de arbeidsovereenkomst heeft bestaan niet redelijk [verzoekster] , naast de onregelmatigheidsvergoeding, te veroordelen tot een hogere billijke vergoeding. Daarbij is voorts in aanmerking genomen dat [verweerster] jong is en niet heeft betwist dat voldoende vraag bestaat naar haar functie, zodat ervan uitgegaan wordt, zoals zij ook zelf ter zitting heeft verklaard, dat zij binnen korte tijd tegen eenzelfde soort salaris werk bij een ander werkgever zal kunnen vinden. Tot slot is een transitievergoeding verschuldigd over de periode 1 tot 8 maart 2021.
12. Verder verzoekt [verweerster] nog [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de door haar gewerkte uren. [verweerster] heeft onvoldoende betwist dat 1 maart 2021 een proefdag was, waarvoor [verzoekster] geen betaling was verschuldigd, zodat [verzoekster] over deze dag geen betaling is verschuldigd. [verweerster] stelt verder dat zij ook op 5 maart 2021 heeft gewerkt. Zij stelt dat ze door een collega is opgehaald op station Lelylaan en dat ze in de avond met het openbaar vervoer naar huis is gegaan. Zij heeft ter staving daarvan een ov-overzicht overgelegd. [verzoekster] betwist echter dat [verweerster] 5 maart 2021 heeft gewerkt en heeft een ondertekende verklaring van die collega overgelegd waarin staat dat hij [verweerster] nimmer heeft opgehaald voor werk. Daarmee is voldoende weersproken dat [verweerster] op 5 maart 2021 heeft gewerkt, zodat [verzoekster] geen loon is verschuldigd over die dag.
13. Vaststaat dat [verweerster] op 2, 3 en 6 maart 2021 wel werkzaamheden in de mondzorgpraktijk heeft verricht. Hiervoor is [verzoekster] betaling verschuldigd en zij heeft hiervoor ook € 401,76 netto aan [verweerster] betaald. Onvoldoende is gebleken dat [verzoekster] daarvoor de bruto lasten niet heeft afgedragen en dat nog een aan [verweerster] te betalen bedrag resteert. De niet bestreden reiskosten ten bedrage van € 62,70 dienen ingevolge de arbeidsovereenkomst nog wel te worden vergoed. Bovendien is [verzoekster] verplicht binnen twee weken na betekening van deze beschikking een loonspecificatie toe te sturen aan [verweerster] voor de periode tot 8 maart 2021 op straffe van een (gematigde) dwangsom ten bedrage van € 50,00 per dag dat zij hieraan niet heeft voldaan met een maximum van € 1.000,00. De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken en toewijsbaar. Nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 8 maart 2021 is een aanzegvergoeding niet verschuldigd, zodat deze wordt afgewezen.
14. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, omdat [verweerster] onvoldoende heeft gesteld dat werkzaamheden anders dan ter instructie van de zaak of voor het opstellen van de gedingstukken zijn verricht.
15. Slotsom is dan ook dat het verzoek van [verweerster] gedeeltelijk wordt toegewezen. Nu [verweerster] uiteindelijk in het ontslag heeft berust wordt aan het verzoek tot ontbinding niet meer toegekomen. Wel wordt [verzoekster] in de proceskosten van [verweerster] in die procedure veroordeeld.
16. Gelet op de uitkomst van de procedure met kenmerk EA VERZ 21-318 (het verzoek van [verweerster] ) wordt [verzoekster] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] .

BESLISSING

De kantonrechter:
in EA VERZ 21-303
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van [verweerster] begroot op € 498,- aan salaris gemachtigde;
en in EA VERZ 21-318
verklaart voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen van zes maanden van 1 maart tot 1 augustus 2021, tegen een salaris van € 2.547,76 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten;
kent aan Ahmahi een transitievergoeding toe ten laste van [verzoekster] van € 20,10 bruto;
kent aan [verweerster] een vergoeding voor onregelmatige opzegging toe ten laste van [verzoekster] van € 5.054,08 bruto;
kent aan [verweerster] een billijke vergoeding toe ten laste van [verzoekster] van € 2.547,76 bruto;
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de bedragen onder III, IV en V aan [verweerster] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de voldoening;
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de reiskosten aan [verweerster] ten bedrage van € 62,70;
veroordeelt [verzoekster] tot het binnen twee weken na betekening van deze beschikking verstrekken van een loonspecificatie over de maand maart 2021, op straffe van een dwangsom van een € 50,00 per dag dat zij hieraan niet voldoet met een maximum van € 1.000,00;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verweerster] , tot op heden begroot op € 498,- aan salaris gemachtigde en € 507,00 aan griffiekosten;
veroordeelt [verzoekster] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,- aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,- en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [verzoekster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan de beschikking heeft voldaan en deze pas na veertien dagen na aanschrijving is betekend;
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.