ECLI:NL:RBAMS:2021:5353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
C/13/706188 / KG ZA 21-709
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot voortzetting bankrelatie door ING Bank N.V. met coffeeshop-ondernemer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en ING Bank N.V. [eiseres] vorderde de voortzetting van haar bankrelatie met ING, die per 8 oktober 2021 zou worden beëindigd. De achtergrond van de zaak ligt in de opzegging van de bankrelatie door ING, die dit deed op basis van zorgen over witwaspraktijken en onvoldoende transparantie van [eiseres] met betrekking tot haar bedrijfsactiviteiten en de hoge contante stortingen op haar rekening. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende openheid van zaken had gegeven en dat ING terecht had geconcludeerd dat het cliëntenonderzoek niet afdoende kon worden afgerond. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat de belangen van ING bij het beëindigen van de relatie zwaarder wogen dan de belangen van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/706188 / KG ZA 21-709 EAM/MB
Vonnis in kort geding van 21 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. J.A.G. de Boer te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 7 september 2021 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van [eiseres] : [naam 1] , [functie] ,
mr. De Boer en zijn kantoorgenoot mr. M.C. van Rijswijk,
aan de kant van ING: [naam 2] , medewerkster ING Legal, [naam 3] , medewerkster KYC (Know Your Customer), mr. Van de Wakker en zijn kantoorgenote
mr. Y. Boekhout.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] exploiteerde vanaf eind 1984 als eenmanszaak de coffeeshop [naam coffeeshop] in [plaats] en bankiert sinds 1996 bij ING.
2.2.
In 2003 heeft [naam 1] de vennootschappen [eiseres] , [naam bv 1] en [naam bv 2] opgericht; in de laatste vennootschappen zijn (inmiddels twee) coffeeshops ondergebracht. In 2007 en 2009 heeft [naam 1] (alle aandelen in) [naam bv 1] en [naam bv 2] verkocht aan [naam 4] . [naam 4] is directeur van [naam bv 3]
2.3.
Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van [eiseres] ‘Financiële holdings, Houdster- en financieringsmaatschappij’.
2.4.
In de periode van 1 tot en met 29 augustus 2011 heeft [naam 1] in totaal een bedrag van € 749.998,- aan contanten opgenomen van de rekening van [eiseres] .
2.5.
Bij brieven van 9 augustus 2011, 23 augustus 2011 en 6 september 2011 heeft ING [eiseres] vragen gesteld, waarop [eiseres] op 13 september 2011 heeft gereageerd.
2.6.
Bij brief van 9 november 2011 heeft ING [eiseres] onder meer het volgende geschreven:

Op 1 augustus 2011 is in totaal een bedrag van € 300.000,00 contant van uw Zakelijke Rekening (…) opgenomen. In uw reactie geeft u aan dat er geen specifieke bestemming is voor het opgenomen geld. U heeft het geld opgenomen in verband met uw angst voor de verloop van de krediet- en bankencrisis. Het is uw bedoeling om het geld weer te storten. (…) Wij hebben vastgesteld dat in de periode van 15 augustus 2011 tot en met 29 augustus 2011 in totaal een bedrag van € 449.998,00 contant van uw Zakelijke Rekening is opgenomen. Graag vernemen wij ook nu wat de exacte bestemming is van de cashopnamen onderbouwd met afschriften van schriftelijke bewijsstukken”.
2.7.
Bij brief van 29 november 2011 heeft [eiseres] aan ING meegedeeld:

De gelden zijn opgenomen met het oog op het verloop van de krediet- en bankencrisis. Er is op dit moment geen specifieke bestemming. Als de crisis geweken is, worden de gelden weer gestort.”
2.8.
Bij brief van 13 januari 2012 heeft ING stukken opgevraagd bij [eiseres] , waaronder de aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting 2010, en aanvullende vragen gesteld. Bij brief van 24 januari 2012 heeft de boekhouder van [eiseres] die stukken opgestuurd en de vragen beantwoord. In deze brief staat onder meer “
Cliënt heeft aangegeven dat hij de opgenomen gelden zal terugstorten als de crisis is geweken.”
Op 16 maart 2012 heeft ING wederom vragen gesteld en om stukken verzocht, waarop [eiseres] bij brief van 5 april 2021 heeft geantwoord. Bij brief van 1 mei 2012 heeft ING aan [eiseres] meegedeeld de gevraagde documenten te hebben ontvangen.
2.9.
In een Managementadviesovereenkomst, gedateerd 9 januari 2015, zijn [eiseres] en [naam bv 3] overeengekomen dat [eiseres] managementadviseur van [naam bv 3] is, tegen een vergoeding (fee) van € 11.000,- per maand. In deze overeenkomst is vermeld dat de taken van [eiseres] primair zijn; “
advisering en ondersteuning op het gebied van de inkoop bij de ondernemingen van [naam bv 1] en [naam bv 2]” In artikel 2 c van deze overeenkomst is vermeld:

Na afloop van elk boekjaar van [naam bv 3] zal een effectrapportage met betrekking tot de adviezen/ondersteuning van [eiseres] worden opgesteld, op grond waarvan een naverrekening op de fee ex artikel 2.a kan worden overeengekomen.”
2.10.
In de periode van 4 tot en met 18 december 2019 heeft [naam 1] in totaal een bedrag van € 398.500,- in coupures van € 500,- gestort op de rekening van [eiseres] .
2.11.
Bij brief van 30 januari 2020 heeft ING [eiseres] om nadere informatie verzocht met betrekking tot haar bedrijfsactiviteiten, de herkomst van de gestorte bedragen en de vraag welke tegenprestatie ten grondslag ligt aan de transacties met [naam bv 3] , van wie de inkomsten van [eiseres] voor het grootste deel afkomstig zijn.
2.12.
Bij brief van 4 februari 2020 heeft [eiseres] gereageerd op de onder 2.11 genoemde brief en meegedeeld dat de in 2019 gestorte gelden deel uitmaken van de in augustus 2011 opgenomen bedragen, die zijn bewaard en steeds zijn opgenomen in de jaarrekeningen en aangiftes vennootschapsbelasting. De opnames waren volgens [eiseres] nodig in verband met een te verrichten dividenduitkering en het voldoen van de belasting daarover, die niet cash kan worden betaald. Met betrekking tot de relatie met [naam bv 3] heeft [eiseres] de onder 2.9 genoemde overeenkomst aan ING gestuurd.
2.13.
Bij brief van 5 februari 2020 heeft ING [eiseres] onder meer gevraagd om toezending van de op de managementovereenkomst betrekking hebbende facturen en gevraagd naar de reden om in 2011 contante opnames te doen, die negen jaar onder zich te houden en pas weer in 2020 (bedoeld zal zijn 2019) op de rekening te storten. In deze brief staat ook dat ING correspondentie na zeven jaar verwijdert en dus niet beschikt over oude(re) documenten. Op 6 februari 2021 heeft [eiseres] herhaald dat [naam 1] de gelden destijds heeft opgenomen om deze veilig te stellen in verband met de bankencrisis, die naar haar mening nog niet geweken was, en dat de stortingen in december 2019 nodig waren in verband met een dividenduitkering en de betaling van de daarover verschuldigde belasting.
2.14.
Bij brief van 14 februari 2020 heeft ING [eiseres] bedankt voor de informatie en meegedeeld zich weer tot [eiseres] te zullen wenden, in het geval ING in de toekomst opnieuw vragen zou hebben.
2.15.
Bij e-mail van 3 juni 2020 heeft ING wederom vragen gesteld aan [eiseres] , deels vragen die al eerder waren gesteld en deels (nieuwe) vragen betrekking hebbend op de betalingen van [naam bv 3] en de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] . Meer concreet heeft ING gevraagd naar werkmaatschappijen, leveranciers en goederenstromen van/bij [eiseres] en opheldering gevraagd over betalingen van in totaal € 610.268,- van [naam bv 3] in de periode van 12 mei 2019 tot en met 11 mei 2020. Diezelfde dag nog heeft de boekhouder van [eiseres] op de brief gereageerd en onder meer geantwoord dat [eiseres] geen werkmaatschappijen heeft, geen goederenstroom en geen leveranciers, omdat zij haar vermogen belegt en adviesdiensten verleent waarvan de enige afnemer [naam bv 3] is.
2.16.
In een e-mail van 30 november 2020 heeft ING aanvullende vragen aan [eiseres] gesteld, met betrekking tot de exacte inhoud van haar advieswerkzaamheden, een inkomend bedrag van € 790.909,- van [naam bv 3] op 15 mei 2020 en het veelvuldig storten van coupures van € 500,-. In deze mail is ook vermeld:

Let op: niet of onvoldoende (met schriftelijk bewijs) reageren op onze informatieverzoeken kan ertoe leiden dat wij de bankrelatie met u heroverwegen. Ook kan de uitkomst van ons eigen onderzoek ertoe leiden dat wij de bankrelatie met u heroverwegen. Als er op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een onacceptabel risico, is ING gehouden de bankrelatie te beëindigen.”
2.17.
Bij e-mail van 4 december 2020 heeft (de boekhouder van) [eiseres] ING ten aanzien van de inhoud van de adviesdiensten van [eiseres] het volgende meegedeeld:

(…) kunnen de adviezen alle aspecten van het uit te voeren management betreffen. In de praktijk blijken ook al deze aspecten op enig moment aan de orde te komen. Deze aspecten betreffen bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, de strategie en of het beleid op het gebied van marketing, organisatie, personeel en inkoop. [eiseres] B.V. fungeert hierbij met name als klankbord voor de ideeën van de uitvoerenden namens [naam bv 3] , maar brengt ook zelf ideeën en zienswijzen in en assisteert zo nodig bij de uitvoering (…).”
2.18.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft ING aan [eiseres] meegedeeld te hebben besloten om de bankrelatie met haar te beëindigen, per 8 april 2021. Als reden heeft ING vermeld dat zij het volgens de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) vereiste klantenonderzoek onvoldoende kan uitvoeren, omdat [eiseres] de vragen van ING, met name naar de achtergrond van de hoge managementvergoedingen en de contante stortingen van grote bedragen in hoge coupures – die als risicofactoren worden aangemerkt – te summier heeft beantwoord. Ook staat in deze brief dat ING het zeer onwaarschijnlijk en niet voldoende onderbouwd acht dat [eiseres] de in augustus 2011 opgenomen gelden sindsdien bewaard heeft en dat contante storting nadien nodig was uit het oogpunt van bancaire liquiditeit.
2.19.
Op 15 februari 2021 heeft [eiseres] een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 8 januari 2021, verzocht dat te heroverwegen en de bancaire relatie voort te zetten.
2.20.
Bij brief van 23 maart 2021 heeft ING aan [eiseres] meegedeeld haar besluit te handhaven. In deze brief staat onder meer:

Bedrijfsactiviteiten [eiseres] B.V.
(…)
Met betrekking tot de transacties t.b.v. de maandelijkse managementfees geeft u aan dat deze rechtstreeks terug te voeren zijn naar de ING-rekening van [naam bv 3] , zodat de oorsprong van de transacties bij de ING bekend is. (…) Volgens u heeft ING onvoldoende gesteld om aan te nemen dat op grond van de (giraal) ontvangen managementfees c.q. de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] B.V. sprake is van een risico van witwassen of van transacties die om andere redenen niet in de haak zouden zijn.
U gaat echter voorbij aan het feit dat juist managementfees in dergelijke hoogte in combinatie met onduidelijke tegenprestatie en hoge contante stortingen, gronden zijn die de kans op witwassen vergroten. Derhalve hebben wij uw dient gevraagd om de bedrijfsactiviteiten nader toe te lichten. In uw bezwaar geeft u opnieuw geen duidelijk inzicht wat de daadwerkelijke tegenprestatie betreft. U heeft tevens geen plausibele verklaring kunnen gegeven die de hoogte van de managementfees rechtvaardigen.
Contante stortingen op de betaalrekening
Zoals wij in onze beslissing hebben toegelicht bestaat bij contante stortingen in hoge coupures en in grote hoeveelheden een groot risico op vermenging van legale en illegale (contante) geldstromen). ING heeft in het kader van het door haar uit te voeren cliëntenonderzoek de verplichting en dus ook een gerechtvaardigd belang om sluitend inzicht te krijgen in de vermogenspositie en het verloop van de geldstromen om eventuele onduidelijkheden die zij daarbij constateert, opgehelderd te krijgen. Derhalve hebben wij vragen gesteld over de grote hoeveelheid hoge coupures die zijn gestort op de betaalrekening.
(…)
Waar het ons echter om gaat is dat uw cient de herkomst van deze coupures, die in het normale betalingsverkeer niet gebruikelijk zijn, niet heeft kunnen verklaren.
In uw bezwaar geeft u opnieuw aan dat de contante stortingen dezelfde biljetten betreffen die in 2011 bij ING van deze bankrekening zijn opgenomen en dus afkomstig zijn van hemzelf. Dit is voor ons echter niet te achterhalen. Tevens achten wij deze verklaring zeer onwaarschijnlijk en niet voldoende onderbouwd. Het is en blijft voor ons onduidelijk waarom uw dient na 8 jaar heeft besloten om de coupures in dergelijke hoogte in korte periode achter elkaar te storten. De kans dat de herkomst van deze gelden mogelijk is verkregen uit illegale activiteiten is zeer groot. ING wil en kan daarom geen risico nemen om betrokken te raken bij witwassen. Het uitblijven van inzicht op dit vlak, maakt dat ING haar cliëntenonderzoek op dit onderdeel niet voldoende kan invullen.
(…)
In ons besluit hebben wij aangegeven dat op basis van artikel 5 lid 3 Wwft, artikel 3 en 7 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening en artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden ING bevoegd is om tot beëindiging van de bankrelatie over te gaan.
Dit alles maakt dot naar het oordeel van ING sprake is van een onacceptabel risico en dus dot ING op grond van haar wettelijke taak gehouden is de bancaire relatie te beëindigen, en dus dat ING haar eerder ingenomen standpunt handhaaft. Daarnaast geldt dat het voor voortzetting van de bancaire relatie vereiste vertrouwen onvoldoende aanwezig is. Dit onder meer vanwege de gesignaleerde risico's. Dit geeft ons onvoldoende vertrouwen naar de toekomst toe.
Tegen deze beslissing heeft [eiseres] wederom bezwaar gemaakt, op 3 mei 2021.
2.21.
Bij brief van 8 juli 2021 heeft ING [eiseres] meegedeeld de opzegging te handhaven, met dien verstande dat de einddatum van de bankrelatie 8 oktober 2021 zal zijn.
2.22.
[eiseres] heeft in de loop van 2021 getracht rekeningen te openen bij SNS, Rabobank en ABN AMRO. Deze hebben op de verzoeken afwijzend gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, wat de punten i tot en met vi betreft op straffe van dwangsommen, en met veroordeling van ING in de proceskosten en de nakosten:
( i) primair ING te veroordelen de bankrelatie met [eiseres] ongewijzigd voort te zetten;
(ii) subsidiair ING te gebieden om uiterlijk voor 8 oktober 2021 een (nieuwe) bankrelatie met [eiseres] aan te gaan onder dezelfde voorwaarden als de huidige bankrelatie met [eiseres] ;
(iii) meer subsidiair ING te veroordelen de bankrelatie met [eiseres] voort te blijven zetten onder dezelfde voorwaarden met uitzondering van de mogelijkheid tot verpakt afstorten en/of de mogelijkheid om contant geld op haar rekening te storten bij ING;
(iv) uiterst subsidiair ING te gebieden om uiterlijk voor 8 oktober 2021 een (nieuwe) bankrelatie met [eiseres] aan te gaan onder dezelfde voorwaarden als de huidige bankrelatie met [eiseres] met uitzondering van de mogelijkheid tot verpakt afstorten en./of de mogelijkheid om contant geld op haar rekening te storten bij ING;
en in alle gevallen:
( v) ING te verbieden om [eiseres] in haar IVR te vermelden op basis van de feiten van de onderhavige procedure en te gebieden voor zover die meldingen al zijn gedaan, deze binnen twee werkdagen na het in deze te wijzen vonnis ongedaan te maken;
(vi) ING te verbieden om de bankrelatie met [eiseres] in de toekomst op te zeggen op grond van hetgeen feitelijk ten grondslag ligt aan deze procedure, waaronder maar niet uitsluitend de hoogte van de management fee van [eiseres] en de gedane stortingen in het verleden;
(vii) ING te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 21.197,10 aan schadevergoeding (gemaakte kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht.
3.2.
Ter toelichting op haar vorderingen heeft [eiseres] , samengevat, het volgende gesteld.
Het beschikken over een zakelijke bankrekening is voor haar onontbeerlijk. Opzegging daarvan is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, met name omdat zij bij geen enkele andere bank terecht kan. ING handelt in strijd met haar zorgplicht door op te zeggen en geen alternatief te bieden (bijvoorbeeld een rekening zonder verpakt afstorten), vooral tegen de achtergrond van de langjarige relatie tussen partijen, waarin nooit sprake is geweest van problemen of concrete aanwijzingen voor witwaspraktijken of dergelijke. ING heeft steeds dezelfde vragen aan [eiseres] gesteld en [eiseres] heeft telkens antwoord gegeven en alle gevraagde informatie opgestuurd. Voor de opzegging bestaat dan ook geen enkele grond. De hoge vergoedingen die [eiseres] ontvangt zijn geheel gerechtvaardigd, omdat [naam 1] een grote specialistische kennis van zaken heeft, met name waar het de inkoop en bevoorrading van coffeeshops betreft. Dankzij hem gaat het bijzonder goed met de ondernemingen [naam bv 1] en [naam bv 2] en zijn hun winsten verveelvoudigd, ondanks dat [naam 4] al sinds 2016 ernstig ziek is.
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiseres] kunnen alleen worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure dat ook zal doen en [eiseres] bij de vorderingen een spoedeisend belang heeft. Dat laatste is het geval, nu ING heeft aangekondigd de bankrekening van [eiseres] per 8 oktober 2021 te zullen beëindigen.
4.2.
Bij de beoordeling van dit geschil zijn de volgende uitgangspunten van toepassing.
4.2.1.
Op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden – die op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn – heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt. [1]
Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan ING bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Daarnaast is denkbaar dat de bijzondere zorgplicht van een bank meebrengt dat een bank onder bepaalde (bijzondere) omstandigheden verplicht kan worden om (opnieuw) een contractuele relatie met een derde aan te gaan.
4.2.2.
Banken hebben op grond van de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme) een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of: misbruikt). Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten. Daarbij geldt dat de banken geen formele opsporingsbevoegdheden hebben en voor het cliëntenonderzoek afhankelijk zijn van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 van de Algemene Bankvoorwaarden).
4.3.
[naam 1] heeft zich onder meer erop beroepen een langjarige relatie met ING te hebben zonder dat er ooit problemen zijn geweest en dat de werkelijke reden voor de opzegging vermoedelijk is dat hij zich bezighoudt met het adviseren van een coffeeshophouder, terwijl die over alle benodigde vergunningen en gedoogverklaringen beschikt en er niets mis is met diens ondernemingen. ING heeft daar tegenover gesteld dat in 2007 en 2009 strafrechtelijke onderzoeken hebben plaatsgevonden naar de aanwezigheid van harddrugs in (een van) de coffeeshops en dat opvallend is dat [eiseres] juist rond die periode zijn zaken aan [naam 4] heeft overgedragen.
4.4.
ING heeft, tegen de hiervoor genoemde achtergrond, als belangrijkste gronden voor de opzegging van de bankrelatie aangevoerd dat [eiseres] ( [naam 1] ) onvoldoende antwoord heeft gegeven op de vragen met betrekking tot met name twee zaken die grote risicofactoren vormen als het gaat om witwaspraktijken, namelijk:
- haar bedrijfsactiviteiten, waardoor geen goede verklaring bestaat voor de zeer hoge bedragen die zij van [naam bv 3] ontvangt en
- de storting van in totaal € 400.000,- eind 2019 in contanten in biljetten van € 500,-. Verder heeft ING geen vertrouwen meer in [eiseres] vanwege haar weinig transparante opstelling.
4.5.
Vast staat dat [eiseres] in de afgelopen vier jaar een bedrag van in totaal ongeveer € 5 miljoen heeft ontvangen van [naam bv 3] . [eiseres] heeft daarvoor geen toereikende verklaring gegeven. Naar aanleiding van de door ING gestelde vragen heeft zij aanvankelijk de managementadviesovereenkomst toegezonden, waarin een fee van € 11.000,- per maand is overeengekomen. De daadwerkelijk betaalde bedragen zijn vele malen hoger. De verwijzing naar artikel 2.c van die overeenkomst (geciteerd bij 2.9) overtuigt niet. De vergoedingen zijn buitensporig hoog, terwijl de omschrijving van de daadwerkelijk verrichte activiteiten blijven hangen in algemeenheden en verder, afgezien van verklaringen van [naam 1] en [naam 4] zelf, niet met enig document zijn onderbouwd. Ook als het zo is, wat [eiseres] stelt, dat de winst van [naam bv 1] en [naam bv 2] dankzij de inspanningen [eiseres] enorm is toegenomen, blijft de vraag naar de daadwerkelijke tegenprestatie overeind en het vermoeden dat er wellicht andere zaken of diensten worden geleverd, gerechtvaardigd. Inmiddels stelt [eiseres] dat afgesproken zou zijn dat [eiseres] bij goed presteren 45% van de behaalde winst zou ontvangen, maar dat laat het voorgaande onverlet. Daar komt bij dat [eiseres] dat niet eerder heeft vermeld in antwoord op de keer op keer door ING gestelde vragen. In dat opzicht heeft [eiseres] in de loop der tijd weinig openheid van zaken gegeven.
4.6.
Ook de contante stortingen van zeer hoge bedragen in grote coupures roepen, met name in combinatie met het voorgaande, de nodige vragen op. De verklaring van [eiseres] dat het om dezelfde biljetten gaat als die zij in augustus 2011 had opgenomen – en die [naam 1] al die tijd thuis zou hebben bewaard onder zijn badkuip om deze veilig te stellen in verband met de bankencrisis – en dat zij deze eind 2019 (deels) moest (terug) storten om een dividendbetaling te doen en daarover de belasting te kunnen afdragen, ligt minst genomen niet erg voor de hand. De vraag is gerechtvaardigd of met de in augustus 2011 opgenomen bedragen in de tussentijd niets anders is gebeurd. Bovendien is het besluit om dividend uit te keren genomen door [naam 1] zelf en is hij ook degene aan wie dat wordt uitgekeerd, nu hij de enige aandeelhouder is van [eiseres] .
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat ING zich in de gegeven omstandigheden terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat [eiseres] onvoldoende openheid van zaken heeft betracht en onvoldoende opheldering heeft gegeven over eerdergenoemde kwesties, die overduidelijk risicofactoren kunnen worden genoemd, waardoor ING het cliëntenonderzoek niet afdoende heeft kunnen afronden, althans heeft kunnen concluderen dat dit onderzoek niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid. Dat de strafrechtelijke vervolgingen in het verleden niet tot enige strafoplegging van [naam 1] ( [eiseres] ) hebben geleid en dat ING kennelijk de bancaire relatie met [naam bv 3] (vooralsnog) niet heeft beëindigd, maken dat niet anders. Niet vereist is dat ING concrete bewijzen voor witwaspraktijken levert en ING zal elke cliënt apart onderzoeken en beoordelen.
4.8.
Uiteraard is de beëindiging van de bancaire relatie met [eiseres] voor haar bedrijfsvoering een ingrijpende beslissing, ook omdat zij tot dusver bij andere grote banken nul op het rekest heeft gekregen bij haar pogingen om een nieuwe zakelijke bankrekening te openen. Daar staat tegenover dat [eiseres] een persoonlijke holding is met slechts één medewerker ( [naam 1] ), waarin alleen advieswerkzaamheden en mogelijk beleggingsactiviteiten worden verricht, wat de verstrekkendheid van de gevolgen enigszins relativeert. Dit betekent dat de belangen van [eiseres] onvoldoende zwaarwegend zijn om de gerechtvaardigde belangen van ING bij beëindiging van de relatie opzij te zetten.
4.9.
Dit alles in aanmerking genomen, is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de ING door het opzeggen van de relatie heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht en/of dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook is onvoldoende aannemelijk dat ING in een eventuele bodemprocedure zal worden verplicht om een nieuwe relatie met [eiseres] aan te gaan, ook als het zou gaan om het verstrekken van een bankrekening zonder de mogelijkheid tot verpakt/contant (af)storten.
4.10.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering ING te verbieden [eiseres] op te nemen in haar registers, aangezien daarvoor [eiseres] onvoldoende heeft toegelicht op welke grond een dergelijk verbod gerechtvaardigd zou zijn.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ING begroot op:
– € 667,- € 667,- aan griffierecht en
– € 667,- € 1.016,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021. [2]

Voetnoten

1.artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW); zie HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929.
2.type: MB