ECLI:NL:RBAMS:2021:5350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
9016210 CV EXPL 21-2113
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van de laatste factuur voor aanbouw aan woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. N.B. Haverhoek, en een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F.A.J.H. de Lugt. De eiser, een aannemer, vorderde betaling van een openstaande factuur van € 6.539,50 van de gedaagde, die een aanbouw aan haar woning had laten realiseren. De gedaagde had de eerste twee facturen betaald, maar weigerde de laatste factuur te voldoen, met als argument dat de werkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd en dat zij al € 5.000,- contant had betaald aan de onderaannemer voor extra werkzaamheden.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet kon aantonen dat zij de betaling van € 5.000,- aan de onderaannemer had gedaan in het kader van de overeenkomst met de eiser. Bovendien waren de klachten over de uitvoering van de werkzaamheden te laat ingediend, aangezien deze niet bij de oplevering waren geuit. De rechter concludeerde dat de gedaagde verplicht was de slotfactuur te betalen en wees de vordering van de eiser toe, inclusief wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 951,44 werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige klachten over de uitvoering van werkzaamheden en de noodzaak voor gedaagden om hun verweren goed te onderbouwen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct moest voldoen aan de betalingsverplichting, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 9016210 CV EXPL 21-2113
Uitspraak: 24 september 2021
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. [bedrijf]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. N.B. Haverhoek,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. F.A.J.H. de Lugt.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 januari 2021 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 26 maart 2021, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen.
Op 31 augustus 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt en beide gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd die, voor zover voorgedragen, tot de processtukken behoren.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.2.
[gedaagde] heeft [eiser] op 11 juni 2018 opdracht gegeven een aanbouw aan haar woning te realiseren, voor een aanneemsom van in totaal € 36.900,- incl. btw. Partijen zijn overeengekomen dat de eerste termijn van 40% wordt voldaan bij opdracht, de tweede termijn van 50% bij gereedkoming plat dak en de laatste termijn van 10% bij oplevering. Op de aanneemovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [bedrijf] van toepassing, te weten de AVA 1992.
1.3.
Partijen hebben voor het heiwerk een stelpost opgenomen van € 1.250,- waarbij rekening is gehouden met twee palen van 8 meter lengte. Overeengekomen is, mocht een andere hoeveelheid of lengte moeten worden gebruikt, dit te verrekenen. Partijen zijn daarnaast overeengekomen dat voor de afvoer van grond per container een bedrag van € 485,- incl. btw in rekening gebracht wordt. Verder hebben partijen afgesproken dat de wanden en het plafond in de uitbouw gestuukt worden afgeleverd. De meerprijs voor overig stukwerk is € 25,- incl. btw per m2.
1.4.
[gedaagde] heeft [eiser] opdracht gegeven 77 m2 extra te stuken. Daarnaast heeft zij hem opdracht gegeven twee extra groepen van 16 ampère aan te leggen. [eiser] heeft een container grond afgevoerd en heipalen van 15 meter in plaats van 8 meter lengte toegepast.
1.5.
[eiser] heeft [naam] van Alkucomfort B.V. (hierna: [naam] ) als onderaannemer ingeschakeld om de met [gedaagde] overeengekomen werkzaamheden uit te voeren.
1.6.
[eiser] heeft [gedaagde] op 10 oktober 2018 een factuur van € 14.760,- toegezonden, op 22 maart 2019 een factuur van € 19.220,- en op 20 juni 2019 een factuur van € 6.539,50. [gedaagde] heeft de eerste twee facturen betaald. Op de factuur van 20 juni 2019 staat de volgende specificatie :
“3e termijn 10% € 3.690,00Afvoer grond € 485,002 extra groepen elektra van 16 ampere € 439,0077 m2 extra glad stukadoorswerk € 1.925,00”.
1.7.
Naast de met [eiser] overeengekomen werkzaamheden heeft [naam] de trap en een wc verplaatst in de woning van [gedaagde] en een draagmuur aan de achterzijde verwijderd en vervangen door een staalconstructie. Deze werkzaamheden zijn in mei 2019 opgeleverd.
1.8.
[gedaagde] heeft in mei 2019 € 5.000,- contant betaald aan [naam] .
1.9.
De tussen partijen overeengekomen werkzaamheden zijn op 4 juli 2019 aan [gedaagde] opgeleverd.
1.10.
[eiser] heeft [gedaagde] betalingsherinneringen gestuurd voor de derde factuur (van 20 juni 2019) op 22 augustus 2019 en op 3 oktober 2019.
1.11.
Op 21 juli 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd het openstaande bedrag van € 6.539,50 binnen 10 dagen te betalen, bij gebreke waarvan [eiser] aanspraak heeft gemaakt op wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

2.Vordering en verweer

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 6.539,50 aan hoofdsom;
b. € 701,98 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. de rente over € 6.539,50 vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
d. de proceskosten.
2.2.
[eiser] stelt – kort weergegeven – dat partijen een aanneemovereenkomst hebben gesloten en dat [gedaagde] op grond daarvan verplicht is hem de factuur van € 6.539,50 te voldoen.
2.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

3.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of [gedaagde] gehouden is de slotfactuur te betalen.
3.2.
[gedaagde] meent dat zij deze factuur niet hoeft te betalen. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat [eiser] te laat is begonnen met de werkzaamheden. Dit verweer slaagt niet, aangezien partijen geen fatale datum zijn overeengekomen. Ook heeft [gedaagde] [eiser] geen termijn gesteld. Er is dan ook geen verzuim ingetreden. Dat betekent dat geen schadevergoeding voor de vertraging kan worden gevorderd.
3.3.
Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd en dat zij veel kosten heeft moeten maken voor herstel en reparaties. Zo heeft zij spots en een dimmer moeten aanschaffen, terwijl was overeengekomen dat [eiser] deze zou leveren. Daarnaast was de vloer in de uitbouw scheef en was de afzuigkap volgens [gedaagde] niet recht boven haar fornuis geplaatst. Verder was de trapleuning te hoog en was er een gat bij de trap, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft over het voorgaande echter noch bij de oplevering van het werk van Alkucomfort in mei 2019, noch bij de oplevering van het werk van [eiser] in juli 2019 geklaagd. Bij die oplevering in juli is een door beide partijen getekend opleveringsbewijs opgemaakt, waarop meerwerk is gespecificeerd (zoals opgenomen in de factuur van 20 juni 2019) en zijn nog uit te voeren werkzaamheden gespecificeerd (stukwerk bijwerken en plaat inbouw reservoir) die volgens de stellingen van beide partijen inderdaad naderhand zijn uitgevoerd. Het gaat wel in alle gevallen over klachten die ten tijde van de oplevering zichtbaar waren. Deze klachten zijn dan ook te laat kenbaar gemaakt en kunnen [gedaagde] daarom niet ontslaan van haar verplichting de slotfactuur te betalen.
3.4.
[gedaagde] heeft verder als verweer gevoerd dat zij al € 5.000,- heeft betaald aan [naam] en dat dit in mindering strekt op de slotfactuur van [eiser] . Zij stelt dat zij dit bedrag contant heeft gegeven aan [naam] .
3.5.
[eiser] heeft betwist dat hij € 5.000,- van [gedaagde] heeft ontvangen via [naam] . Hij heeft ter zitting verklaard dat hij nooit contant geld aanneemt en dat hij ook nooit zijn facturen laat voldoen via een onderaannemer. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] separaat opdracht gegeven aan [naam] voor het verplaatsen van haar wc en trap en het verwijderen van een draagmuur aan de achterzijde en vervanging daarvan door een staalconstructie. Zij hebben daartoe een mondelinge overeenkomst gesloten, waarvan [naam] [eiser] destijds op de hoogte heeft gesteld. Uit hoofde daarvan heeft [gedaagde] aan [naam] contant € 5.000,- betaald. Dit strekt dan ook niet in mindering op de slotfactuur, aldus steeds [eiser] .
3.6.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiser] heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat zij een bedrag van € 5.000,- heeft betaald in mindering op het met [eiser] overeengekomen werk. Het verplaatsen van de trap en de wc en vergroten van de opening in de draagmuur vielen niet onder de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. [gedaagde] heeft niet betwist dat dit werk door [naam] is uitgevoerd, maar heeft ontkend dat zij daartoe opdracht heeft gegeven. In haar conclusie van antwoord heeft zij daarover echter niet geklaagd. Eerst ter zitting heeft zij verklaard dat de trap en de wc zijn verplaatst zonder dat dit was overeengekomen. Dat [naam] dit werk heeft uitgevoerd zonder dat hij daartoe opdracht had gekregen is echter niet aannemelijk. Dat [gedaagde] die verbouwingen in haar huis zou hebben aanvaard zonder dat zij daartoe een opdracht had gegeven en zonder daarover ooit – tot op het moment van de zitting – te klagen (terwijl zij wel een reeks andere klachten in haar conclusie van antwoord uitte) is ook niet erg aannemelijk. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat het bedrag van € 5.000,- dat zij aan [naam] heeft gegeven was bestemd voor [eiser] . Bovendien zou het betalen van dit bedrag hebben plaatsgevonden in mei 2019, twee maanden vóór oplevering van het met [eiser] overeengekomen werk, waarvoor [gedaagde] geen verklaring heeft gegeven. Geconcludeerd kan worden dat [gedaagde] het bedrag van € 5.000,- niet heeft betaald aan [eiser] en dat zij het volledige bedrag van de slotfactuur van € 6.539,50 nog verschuldigd is. De vordering [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
3.7.
De gevorderde rente over de hoofdsom vanaf de datum van dagvaarding zal worden toegewezen.
3.8.
De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, nu in de aanmaning aan [gedaagde] niet een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
3.9.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op: € 240,00 aan griffierecht + € 89,44 aan dagvaardingskosten + € 622,00 (2 punten x tarief € 311,00) aan salaris gemachtigde = € 951,44.
3.10.
De nakosten worden begroot en toegewezen als na te melden.

4.BESLISSING

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.539,50 (zesduizend vijfhonderdnegenendertig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf de dag der dagvaarding (25 januari 2021) tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 951,44 inclusief eventueel verschuldigde btw, en,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, kantonrechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2021.
De griffier De kantonrechter