In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. N.B. Haverhoek, en een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F.A.J.H. de Lugt. De eiser, een aannemer, vorderde betaling van een openstaande factuur van € 6.539,50 van de gedaagde, die een aanbouw aan haar woning had laten realiseren. De gedaagde had de eerste twee facturen betaald, maar weigerde de laatste factuur te voldoen, met als argument dat de werkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd en dat zij al € 5.000,- contant had betaald aan de onderaannemer voor extra werkzaamheden.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet kon aantonen dat zij de betaling van € 5.000,- aan de onderaannemer had gedaan in het kader van de overeenkomst met de eiser. Bovendien waren de klachten over de uitvoering van de werkzaamheden te laat ingediend, aangezien deze niet bij de oplevering waren geuit. De rechter concludeerde dat de gedaagde verplicht was de slotfactuur te betalen en wees de vordering van de eiser toe, inclusief wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 951,44 werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige klachten over de uitvoering van werkzaamheden en de noodzaak voor gedaagden om hun verweren goed te onderbouwen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct moest voldoen aan de betalingsverplichting, ongeacht een eventuele hoger beroep.