ECLI:NL:RBAMS:2021:5349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
C/13/704695 / KG ZA 21-607
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de bankrelatie van een autobedrijf door ING vanwege integriteitsrisico's

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen en twee natuurlijke personen, dat ING Bank N.V. zou worden verboden om de relatie met hen te beëindigen. ING had de relatie beëindigd omdat het autobedrijf, waar eisers bij betrokken zijn, een onacceptabel risico zou vormen voor de integriteit en reputatie van de bank. De eisers hebben een lange geschiedenis van bankieren bij ING, maar werden geconfronteerd met een strafrechtelijk onderzoek naar hun activiteiten, dat leidde tot verdenkingen van btw-fraude en andere criminele activiteiten. ING stelde dat de beëindiging van de relatie noodzakelijk was om te voldoen aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Tijdens de zitting werd duidelijk dat de eisers niet in staat waren om overtuigend aan te tonen dat hun activiteiten legaal waren en dat de informatie die zij aan ING hadden verstrekt onvoldoende was. De voorzieningenrechter oordeelde dat ING gerechtigd was om de relatie te beëindigen, gezien de risico's die verbonden waren aan de activiteiten van de eisers. De vordering van de eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/704695 / KG ZA 21-607 EAM/EB
Vonnis in kort geding van 22 september 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3],
gevestigd te [plaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4],
gevestigd te [plaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 5],
gevestigd te [plaats] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 6],
gevestigd te [plaats] ,
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiser 8],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 16 juli 2021,
advocaat mr. J.M. Wagenaar te Enschede,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.E.G. Murris te Utrecht.
Eisers zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [eisers] en afzonderlijk ook wel als het Autobedrijf, [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] (gezamenlijk: de Vennootschappen), [eisers 7 en 8] . Gedaagde zal ING worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 8 september 2021 hebben [eisers] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren [eisers 7 en 8] aanwezig met mr. K. van Dijk (advocaat van [eisers] in procedures tegen de belastingdienst) en mr. Wagenaar. Aan de zijde van ING waren aanwezig [naam 1] (KYC Investigation), [naam 2] (Legal) en mr. Murris.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eisers 7 en 8] zijn actief in de handel in, en reparatie van auto’s. Het Autobedrijf wordt (indirect, via [eiser 2] en [eiser 5] ) bestuurd door [eiser 7] . Daarnaast zijn [eisers 7 en 8] actief in het beheer van onroerend goed, via [eiser 4] , de enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser 3] .
2.2.
Sinds 2001 bankieren [eisers] bij ING, zowel zakelijk als privé. Aan het Autobedrijf, [eiser 5] , [eiser 4] en [eiser 3] had ING een zakelijk krediet verstrekt. [eisers 7 en 8] hebben beiden ook in privé hypothecaire leningen afgesloten bij ING.
2.3.
In oktober 2016 is een strafrechtelijk opsporingsonderzoek gestart naar aanleiding van meldingen van ongeveer honderd ongebruikelijke transacties door drie Nederlandse autobedrijven, waaronder [eiser 1] . Op grond van de bevindingen tijdens het strafrechtelijke onderzoek is de verdenking ontstaan dat het Autobedrijf actief betrokken is bij zeer grootschalige btw-fraude bij de verkoop van tweedehands auto’s, veelal ex-lease-auto’s, aan enkele vaste afnemers in het buitenland. Bij deze fraude wordt gebruik gemaakt van intracommunautaire leveringen op naam van zogenaamde katvangersbedrijven, waarbij facturen en documenten worden vervalst en onterecht 0% btw in rekening wordt gebracht over het factuurbedrag.
2.4.
Vanaf april 2017 is ING in het kader van de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme) vragen gaan stellen aan het Autobedrijf over de grote contante afstortingen die door haar werden gedaan, waarbij het veelal ging om coupures van € 500,00. Het Autobedrijf heeft schriftelijk geantwoord op die vragen. Daarbij heeft zij tevens een overzicht verstrekt van klanten die in de door ING genoemde periode contant hadden betaald, met vermelding van de facturen, en een overzicht van meldingen van ongebruikelijke transacties die het Autobedrijf op grond van de Wwft aan de bevoegde autoriteiten had gedaan. Die antwoorden gaven aanleiding tot vervolgvragen, die door ING zijn gesteld in november 2017. Later is ook nog een gesprek gevoerd met [eiser 7] , op het kantoor van ING.
2.5.
In 2017 is de FIOD ingevallen bij het Autobedrijf en is er strafrechtelijk beslag gelegd op onder andere de bankrekeningen van het Autobedrijf en de handelsvoorraden, die in het kader van de kredietverlening aan ING waren verpand.
2.6.
Bij brief van 15 januari 2018 heeft ING het Autobedrijf, [eiser 5] , [eiser 4] en [eiser 3] geïnformeerd dat de verstrekte kredietfaciliteiten automatisch zijn geëindigd omdat het risico op schade voor ING onacceptabel was geworden en er geen basis meer was voor voortzetting van de kredietrelatie. Op 16 oktober 2019 heeft ING de relatie met [eisers] helemaal beëindigd. Als redenen daarvoor heeft ING gegeven, kort gezegd, dat [eisers] als klanten een onacceptabel risico vormen voor de integriteit van ING als financiële instelling en voor de reputatie van ING. In een later stadium heeft ING ook de aan [eisers 7 en 8] verstrekte hypothecaire geldleningen opgeëist.
2.7.
[eisers] hebben herhaaldelijk bezwaar gemaakt tegen de beslissing van ING de relatie met hen te beëindigen. Dat heeft ING niet op andere gedachten gebracht, maar wel geleid tot een langere opzegtermijn, namelijk tot – laatstelijk – 10 augustus 2021.
2.8.
[eiser 8] , [eiser 7] en het Autobedrijf zijn op 25 augustus 2020 door de rechtbank Overijssel veroordeeld voor het leiding geven/deelnemen aan een criminele organisatie, valsheid in geschrift, witwassen en verboden wapenbezit. [eisers 7 en 8] zijn veroordeeld tot jarenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. In de inhoudsindicatie, bij de publicatie van de vonnissen, staat onder meer het volgende:
“Dat de mannen zeggen altijd te goeder trouw te hebben gehandeld gelooft de rechtbank niet. Uit diverse mail en WhatsApp gesprekken blijkt dat de mannen onderling spraken over de katvangbedrijven. In werkelijk waren er 4 kopers die de tientallen katvangbedrijven aanstuurden en vervolgens lieten ‘ploffen’. Ook blijkt na het uitlezen van de camerabeelden van het Hoogeveense autobedrijf dat de mannen afwisten van de constructie en het opzettelijk omzeilen van de btw afdracht. Zij hadden daar zelf een actieve rol in. Zo was het bedrijf in het bezit van zogenoemde btw-stempels van de katvangbedrijven. Deze stempels werden in het bedrijf in Hoogeveen op vrachtbrieven gezet, terwijl deze stempels pas bij aflevering door het kopende bedrijf gezet moeten worden. Ook zijn de mannen door de belastingdienst gewaarschuwd dat zij zaken deden met vermoedelijke katvangers. (…) Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat de mannen geen openheid van zaken hebben gegeven. (…)”
[eisers 7 en 8] hebben hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen.
2.9.
[eisers] zijn er tot dusver niet in geslaagd bij een andere bank zakelijke of privé rekeningen te openen of hun hypotheken te herfinancieren.
3. Het geschil
3.1.
[eisers] vorderen, kort gezegd:
primair
ING te verbieden uitvoering te geven aan de opzegging van de relatie en haar te veroordelen mee te werken aan de aflossing/herfinanciering van de privé hypotheken van [eisers 7 en 8] ;
subsidiair
ING te veroordelen [eiser 7] en de Vennootschappen de beschikking te laten houden over één van hun bankrekeningen, bij wijze van basisrekening;
meer subsidiair
ING te veroordelen [eiser 7] en de Vennootschappen de beschikking te laten houden over één van hun bankrekeningen, bij wijze van basisrekening, totdat zij elders een bankrekening hebben geopend;
alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van ING in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering om een bankrelatie te continueren, is in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en als niet van de eisende partij kan worden gevergd dat die de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden – die op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn – heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant op elk gewenst moment te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de zorgplicht van de bank jegens zijn klanten, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Beëindiging van de relatie met een klant is alleen niet toegestaan als die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.3.
Op grond van de Wwft hebben banken een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten, laat staan dat pas mag worden opgezegd als sprake is van een onherroepelijke veroordeling, zoals [eisers] stellen. Die stelling berust op een onjuiste interpretatie van de bepalingen over de basisbetaalrekening, in § 4.3.1.8. van de Wwft.
4.4.
Vast staat dat [eiser 7] , [eiser 8] en het Autobedrijf zijn veroordeeld voor het leiding geven/deelnemen aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen en voor het vervalsen van documenten. Zij hebben weliswaar hoger beroep ingesteld, maar zij hebben ING tot op heden geen toelichting kunnen geven die duidelijk maakt dat het vele contante geld dat in het Autobedrijf omging, afkomstig is uit legale bronnen. De door hen verstrekte informatie was daartoe in ieder geval onvoldoende. De stelling van [eisers] dat ING verder onderzoek had moeten uitvoeren als zij de gegeven antwoorden niet afdoende vond, is onterecht. Banken hebben immers geen formele opsporingsbevoegdheden en zijn zij voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. [eisers] stellen alle informatie waarover ze beschikten, al aan ING te hebben verstrekt. Tijdens het onderzoek van ING bleek van het strafrechtelijk onderzoek naar het Autobedrijf. ING mocht zich daarop baseren.
4.5.
In de gegeven omstandigheden was het risico voor ING, dat haar faciliteiten door [eisers] werden misbruikt voor illegale activiteiten, niet te overzien. Op grond van de Wwft was zij dan ook gehouden de relatie met hen te beëindigen. Die plicht, en tevens het recht van ING om afscheid te nemen van klanten die misbruik maken van haar faciliteiten, weegt zwaarder dan het belang van de Vennootschappen bij het behoud van een betaalrekening. Anders dan [eisers] stellen, is het belang van rechtspersonen bij het hebben van een bankrekening geen grondrecht. Nu [eisers] volharden in hun standpunten, zonder een overtuigende alternatieve verklaring te geven voor de gang van zaken binnen het Autobedrijf dan in de strafvonnissen staat vermeld, is het risico op herhaling levensgroot, indien ING zou worden verplicht om hen als klant te houden.
4.6.
[eisers 7 en 8] hebben allebei (nu nog) een privé betaalrekening bij een andere bank, [eiser 8] bij ABN AMRO en [eiser 7] bij een Duitse bank. Beëindiging van de relatie met ING betekent voor hen dan ook geen uitsluiting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Als ook de relaties met die andere banken te zijner tijd worden beëindigd, zullen [eisers 7 en 8] een zogenaamde convenantrekening kunnen aanvragen.
4.7.
ING heeft ook de hypothecaire geldleningen van [eisers 7 en 8] opgezegd en de uitstaande bedragen opgeëist. Onrechtmatig is dat allemaal niet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De negatieve gevolgen hiervan voor [eisers 7 en 8] , te weten een mogelijk executoriale verkoop en restschuld, dienen voor hun rekening en risico te blijven.
4.8.
De slotsom van het voorgaande is dat de vordering in zijn geheel zal worden afgewezen.
4.9.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: eB