ECLI:NL:RBAMS:2021:5297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
C/13/639718 / HA ZA 17-1255
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van documenten in verband met het vrachtwagenkartel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een hoofdzaak betreffende schadeclaims in verband met het vrachtwagenkartel. De eiser, Retail Cartel Damage Claims S.A. (CDC), heeft een vordering ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om toegang te krijgen tot de 'Statement of Objections' die door de Europese Commissie aan de vrachtwagenfabrikanten is gestuurd. CDC stelt dat deze informatie essentieel is voor het onderbouwen van haar schadevorderingen en het verkrijgen van volledige compensatie voor de schade die zij heeft geleden door de kartelgedragingen van de betrokken fabrikanten.

De rechtbank heeft de vordering van CDC afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de 'Statement of Objections' een voorbereidend document is dat door de Commissie is opgesteld en dat geen bindende kracht heeft. De rechtbank erkende dat er een informatieasymmetrie bestaat tussen CDC en de vrachtwagenfabrikanten, maar oordeelde dat de 'Statement of Objections' niet het juiste document is om deze asymmetrie op te heffen. De rechtbank benadrukte dat de Truckfabrikanten bereid zijn om andere documenten en economische rapporten te verstrekken, mits de vertrouwelijkheid gewaarborgd is. De rechtbank heeft CDC veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de gedaagden zijn begroot op € 1.126,00 per partij.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toegang tot bewijs in kartelzaken en de rol van voorbereidende documenten in civiele procedures. De rechtbank heeft aangegeven dat de eerstvolgende mondelinge behandeling op 29 maart 2022 zal plaatsvinden, waar ook het 'disclosure-aanbod' van de Truckfabrikanten aan de orde zal komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/639718 / HA ZA 17-1255
Vonnis in incident van 22 september 2021
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
RETAIL CARTEL DAMAGE CLAIMS S.A.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 843a Rv,
hierna aangeduid als "
CDC",
advocaten: mr. J.A. Möhlmann te Utrecht,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DAF TRUCKS N.V.,
gevestigd te Eindhoven, Nederland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
DAF TRUCKS DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Frechen, Duitsland,
hierna tezamen aangeduid als "
DAF",
advocaten: mr. M.V.E.E. de Monchy en mr. J.K. de Pree te Amsterdam,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN SE,
gevestigd te München, Duitsland,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN TRUCK & BUS SE, voorheen genaamd
MAN TRUCK & BUS AG,
gevestigd te München, Duitsland,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN TRUCK & BUS DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te München, Duitsland,
gedaagden,
hierna tezamen aangeduid als "
MAN",
advocaat: mr. J.S. Kortmann, mr. C.R.A. Swaak en mr. M.G. Kuijpers te Amsterdam,
6. de rechtspersoon naar vreemd recht
AB VOLVO,
gevestigd te Gothenburg, Zweden,
7. de rechtspersoon naar vreemd recht
VOLVO LASTVAGNAR AB,
gevestigd te Gothenburg, Zweden,
8. de rechtspersoon naar vreemd recht
RENAULT TRUCKS SAS,
gevestigd te Saint-Priest, Frankrijk,
9. de rechtspersoon naar vreemd recht
VOLVO GROUP TRUCKS CENTRAL EUROPE GMBH,
gevestigd te Ismaning, Duitsland,
gedaagden,
hierna tezamen aangeduid als "
Volvo/Renault",
advocaten: mr. A. Knigge en mr. H.M. Cornelissen te Amsterdam,
10. de naamloze vennootschap
CNH INDUSTRIAL N.V.,
gevestigd te Amsterdam, Nederland,
11. de naamloze vennootschap
STELLANTIS N.V., voorheen genaamd
FIAT CHRYSLER AUTOMOBILES N.V.,
gevestigd te Amsterdam, Nederland,
12. de rechtspersoon naar vreemd recht
IVECO S.P.A.,
gevestigd te Turijn, Italië,
13. de rechtspersoon naar vreemd recht
IVECO MAGIRUS AG,
gevestigd te Ulm, Duitsland,
gedaagden in de hoofdzaak,
tevens verweersters in incident ex artikel 843a Rv,
hierna tezamen aangeduid als "
CNH/Iveco",
advocaten: mr. J.H. Lemstra en mr. M.N. van Dam te Amsterdam,
14. de rechtspersoon naar vreemd recht
DAIMLER AG,
gevestigd te Stuttgart, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
tevens verweerster in het incident ex artikel 843a Rv,
hierna aangeduid als "
Daimler",
advocaten: mr. W. Heemskerk en mr. E.H. Pijnacker Hordijk te Den Haag,
en
15. de rechtspersoon naar vreemd recht
SCANIA AB,
gevestigd te Södertälje, Zweden,
16. de rechtspersoon naar vreemd recht
SCANIA CV AB,
gevestigd te Södertälje, Zweden,
17. de rechtspersoon naar vreemd recht
SCANIA DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Koblenz, Duitsland,
hierna tezamen aangeduid als “
Scania”,
interveniënten,
advocaat: mr. C.E. Schillemans te Amsterdam.
Alle gedaagden gezamenlijk zullen worden aangeduid met de Truckfabrikanten.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis in de hoofdzaak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBAMS: 2021:2391).
1.2.
Op 27 juni 2018 heeft CDC een incidentele conclusie houdende vordering ex artikel 843a Rv ingediend. De vordering is gericht tegen CNH/Iveco en Daimler, die daarop schriftelijk hebben gereageerd. Vervolgens is de vordering ter zitting behandeld op 26 november 2021. Deze vordering ligt in dit vonnis ter beoordeling voor.
1.3.
Op 21 juni 2021 is bepaald dat heden vonnis zou worden gewezen in dit incident.

2.De feiten

2.1.
Ook voor de feiten wordt verwezen naar het vonnis in de hoofdzaak van 12 mei 2021. In dat vonnis gedefinieerde termen hebben in dit vonnis dezelfde betekenis.

3.De beoordeling in het incident artikel 843a Rv

3.1.
CDC vordert dat de rechtbank zowel CNH/Iveco als Daimler beveelt aan haar afschrift te verstrekken van de door de Commissie aan hen geadresseerde punten van bezwaar (de ‘Statement of Objections’) in Commissie zaak AT.39824 – Trucks, onder de bepaling dat CNH/Iveco en Daimler elk voor zich in het aan CDC te verstrekken afschrift de letterlijke citaten uit clementieverklaringen onleesbaar dienen te maken, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen andere wijze toegang, afschrift of inzage verschaffen tot deze Statements of Objections, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van CNH/Iveco en Daimler in de proceskosten.
3.2.
CDC legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. CDC heeft gedetailleerde informatie over de Inbreuk (de kartelgedragingen) nodig voor (de substantiëring van) haar feitelijke en economische analyse naar causaal verband en schade, voor het bepalen van de reikwijdte van haar data- en bewijsvergaring en voor de voorbereiding van de begroting van de door haar ingediende schadevorderingen. CDC wil kennis kunnen nemen van de details van de verschillende kartelgedragingen, zoals de specifieke inhoud, reikwijdte, momenten en duur van de (concrete) concurrentiebeperkende afspraken en informatie-uitwisselingen waaruit de Inbreuk bestaat, teneinde (beter) in staat te zijn een economisch model te maken van de hypothetische markt zonder de kartelgedragingen. Deze analyse kan gerichter en vollediger plaatsvinden en het resultaat ervan wordt nauwkeuriger naarmate in meer detail duidelijk is wat de concurrentiebeperkende afspraken precies inhielden, welke specifieke concurrentiegevoelige informatie heimelijk tussen de Truckfabrikanten werd uitgewisseld en hoe en op welke momenten de stelselmatige samenspanning exact werd geïmplementeerd. Details omtrent de Inbreuk zijn essentieel voor het verkrijgen van volledige compensatie. Deze details van de Inbreuk zijn nuttig voor het partijdebat over de hoofdelijke aansprakelijkheid van de Truckfabrikanten. De Statement of Objections is in dit geval het meest geschikte document om de waarheidsvinding en het recht op volledige compensatie te waarborgen. De Statement of Objections bevat de volledige weergave van de bevindingen van de Commissie, het resultaat van vier jaar onderzoek en bestudering van 300.000 documenten. De Statement of Objections is voorzien van de relevante citaten uit al het onderliggende bewijsmateriaal en vormt een uitputtende weergave van alle feitelijke elementen van het onderzoek van de Commissie. Volgens CDC is het verstrekken van een afschrift van (c.q. inzage in) de Statement of Objections aan CDC een noodzakelijke eerste stap om de informatieasymmetrie tussen CDC en de Truckfabrikanten op te heffen. CDC wijst op de bijzondere situatie in dit geval waar de Commissie aanvankelijk, na het clementieverzoek van MAN en de uitoefening van haar onderzoeksbevoegdheden, een (gewone) kartelprocedure heeft geopend, waarna de Truckfabrikanten – na kennisneming van Statement of Objections en nadat zij volledige toegang tot het dossier van de Commissie hadden verkregen – hebben verzocht om de procedure voort te zetten als schikkingsprocedure. De voortzetting als schikkingsprocedure heeft als oneigenlijk gevolg gehad dat het Besluit significant minder detail bevat dan de Statement of Objections en een boetebesluit in een gewone procedure. CDC heeft op dit moment enkel de beschikking over de voorlopige, niet­vertrouwelijke versie van het Besluit van slechts enkele pagina’s, waarin slechts summiere informatie en weinig specifieke details zijn vastgelegd over de kartelgedragingen. De informatieasymmetrie is hierdoor buitenproportioneel.
3.3.
De Truckfabrikanten hebben verschillende bezwaren tegen de vordering. Zij wijzen er onder meer op dat de Statement of Objections een tussentijds, voorbereidend stuk is, met zuiver de voorlopige beschuldigingen van de Commissie. De Statement of Objections is door de Commissie eenzijdig opgesteld en daarover heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. De inhoud van de Statement of Objections is dus niet noodzakelijkerwijze juist. De Statement of Objections heeft ook geen bindende kracht, het is een procedureel document, dat is gevolgd door het Besluit waaraan wel bindende kracht toekomt.
3.4.
Geoordeeld wordt als volgt. CDC stelt terecht dat – zeker in het licht van het feit dat het hier een schikkingsprocedure en derhalve een uiterst summier Besluit betreft – door de Truckfabrikanten meer informatie over de aard en omvang van de inbreuk aan de Claimanten zal moeten worden verstrekt om de informatieasymmetrie op te heffen. Met de Truckfabrikanten is de rechtbank echter van oordeel dat de Statement of Objections niet het juiste document daarvoor is. De Truckfabrikanten wijzen er terecht op dat de Statement of Objections een eenzijdig door de Commissie opgesteld document is, waarin de beschuldigingen van de Commissie uiteen zijn gezet en op basis waarvan het debat over de (vermeende) inbreuk met de partijen wordt gevoerd. Zoals op de website van de Commissie staat te lezen:
“A Statement of Objections is a formal step in Commission investigations into suspected violations of EU antitrust rules. The Commission informs the parties concerned in writing of the objections raised against them. The parties can then examine the documents in the Commission’s investigation file, reply in writing and request an oral hearing to present their comments on the case before representatives of the Commission and national competition authorities.”
Ook het HvJEU heeft over de aard van de Statement of Objections in het algemeen overwogen dat
“dit een voorbereidend document is met zuiver voorlopige beoordelingen die bedoeld zijn om het voorwerp van de administratieve procedure af te bakenen voor de ondernemingen tegen wie deze procedure is gericht.” [1]
Dat het hier vervolgens tot een schikking is gekomen, maakt dit niet anders. De Truckfabrikanten hebben erop gewezen dat de Commissie ook zelf heeft bevestigd dat het Besluit (het schikkingsbesluit) niet direct op de Statement of Objections is gebaseerd. Daarbij citeren zij uit de publieke versie van het rapport ter terechtzitting van 18 juni 2020 in zaak T-799/17 tussen Scania en de Commissie (par. 70):
“The Commission also points out that the settlement decision describes facts accepted by the settling parties and their conduct too and on that basis ascribes liability only to them. Thus, the Commission emphasises that the settlement decision was based not directly on the statement of objections but on the common understanding of the objections between the settling parties and the Commission following the settlement meetings”.
3.5.
Verder wijzen de Truckfabrikanten er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat de vordering van CDC tot op zekere hoogte ook prematuur is. Voor zover CDC stelt dat zij de Statement of Objections nodig heeft voor het opstellen van een kwantitatieve economische analyse van de effecten van de Inbreuk, en specifiek het maken van een model van de hypothetische markt zonder de Inbreuk, vereist een doelmatige procesvoering dat eerst een debat wordt gevoerd over de vraag op welke informatie een dergelijke analyse moet worden gebaseerd.
3.6.
Ten slotte wordt nog het volgende overwogen. Het betreft hier een follow-on procedure. CDC stelt – net als de andere Claimanten in de hoofdzaak – dat de onrechtmatigheid van het handelen van de Truckfabrikanten met het Besluit is gegeven. Zoals in het vonnis van 12 mei 2021 is overwogen, is het vertrekpunt voor de beoordeling door de rechtbank de inhoud van het Besluit, met de daarin beschreven handelingen en gedragingen (r.o. 3.12). In het vonnis van 12 mei 2021 is verder overwogen dat de rechtbank niet is gebonden aan de zeer summiere weergave van concrete, feitelijke gedragingen in het Besluit. Er kunnen en zullen zeker meer feitelijke gedragingen zijn dan door de Commissie zijn genoemd, die, als zij vast komen te staan, voor de beoordeling van door de in het dispositief vastgestelde Inbreuk veroorzaakte schade van belang kunnen zijn (r.o. 3.15).
3.7.
De Truckfabrikanten hebben op de zitting in november 2020 aangeboden inzage te verschaffen in (i) alle ‘contemporaneous documents’ (dat wil zeggen documenten die reeds bestonden voor, en niet zijn opgesteld in het kader van, het door de Commissie verrichte onderzoek) uit het Commissiedossier, die door middel van een document ID/paginanummer zijn geïdentificeerd in de voetnoten van het Besluit en (ii) een overzicht waaruit blijkt in welke voetnoten van het Besluit er naar deze documenten wordt verwezen (het ‘voetnotenaanbod’ zoals opgenomen in het proces-verbaal van de zitting). Zoals de rechtbank ook ter zitting heeft aangegeven, leek dit – en lijkt dit nog steeds – een logische en juiste eerste stap om de informatieasymmetrie op te heffen. Dit zijn immers de stukken uit het Commissiedossier die de Commissie aan het Besluit ten grondslag heeft gelegd.
De rechtbank heeft van de Truckfabrikanten bericht ontvangen dat inzage in deze stukken nog niet aan de Claimanten is verschaft, omdat partijen nog geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de vraag of en op welke wijze de Claimanten de vertrouwelijkheid van deze documenten moeten waarborgen.
3.8.
Bovendien hebben de Truckfabrikanten te kennen gegeven dat zij bereid zijn economische rapporten met onderliggend materiaal – waaronder de contemporaneous documents uit het Commissiedossier die ook aan Ryder in het Verenigd Koninkrijk zijn verstrekt – in te brengen in deze procedure, althans ter beschikking te stellen, mits de vertrouwelijkheid is gewaarborgd. Dit ‘disclosure-aanbod’ en de (mogelijke) noodzaak van vertrouwelijkheid en de wijze waarop deze kan worden gewaarborgd, zal op de zitting op 29 maart 2022 worden besproken, zodat de rechtbank daarover kan beslissen en de documenten zo spoedig mogelijk daarna (op de voet van artikel 22 Rv) aan de Claimanten kunnen worden verstrekt.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering zal worden afgewezen. De overige standpunten van partijen behoeven geen bespreking.
3.10.
CDC zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident, aan de zijde van CNH/Iveco en van Daimler begroot op telkens € 1.126,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 563,00). De door CNH/Iveco gevorderde wettelijke rente en nakosten worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt CDC in de proceskosten, aan de zijde van Daimler tot op heden begroot op € 1.126,00,
4.3.
veroordeelt CDC in de proceskosten, aan de zijde van CNH/Iveco tot op heden begroot op € 1.126,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt CDC in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van CNH/Iveco begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat CDC niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.6.
verstaat dat de eerstvolgende mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 29 maart 2022, waar ook het onder 3.8 bedoelde ’disclosure-aanbod’ van de Truckfabrikanten aan de orde zal komen,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. M.A.M. Vaessen en mr. K.A. Maarschalkerweerd, rechters, bijgestaan door mr. J.P.W. Manders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021. [2]

Voetnoten

1.HvJ EG 17 november 1987, gevoegde zaken C-142/84 en C-156/84, ECLI:EU:C:1987:490, r.o. 70 (BAT and Reynolds/Commission).
2.type: AAK