In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering is ingediend door het Openbaar Ministerie op basis van artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering. De veroordeelde, geboren in 1992, was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld op 25 april 2021, onder bepaalde bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en begeleid wonen. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de veroordeelde deze voorwaarden onvoldoende had nageleefd. Hij had geen bewijs geleverd van zijn dagbesteding en was op 13 juli 2021 uit de begeleid woonvorm gezet wegens beschuldigingen van drugshandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die de herroeping van de v.i. vroeg, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet openstond voor hulpverlening en dat de bijzondere voorwaarden niet gewijzigd konden worden. De rechtbank heeft besloten dat de veroordeelde de resterende 37 dagen van zijn straf moet ondergaan, omdat hij de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling niet had nageleefd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is uitgesproken in een openbare zitting.