ECLI:NL:RBAMS:2021:5270

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
99/001130-31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wegens onvoldoende naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering is ingediend door het Openbaar Ministerie op basis van artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering. De veroordeelde, geboren in 1992, was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld op 25 april 2021, onder bepaalde bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en begeleid wonen. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de veroordeelde deze voorwaarden onvoldoende had nageleefd. Hij had geen bewijs geleverd van zijn dagbesteding en was op 13 juli 2021 uit de begeleid woonvorm gezet wegens beschuldigingen van drugshandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die de herroeping van de v.i. vroeg, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet openstond voor hulpverlening en dat de bijzondere voorwaarden niet gewijzigd konden worden. De rechtbank heeft besloten dat de veroordeelde de resterende 37 dagen van zijn straf moet ondergaan, omdat hij de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling niet had nageleefd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/001130-31
Parketnummer : 13/097967-20
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zoals geldend van 25 juli 2020 tot 1 juli 2021 (hierna: oud), tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres veroordeelde] ,
gedetineerd te [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2021.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 26 juli 2021;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 12 februari 2021, opgesteld door reclasseringswerker mevrouw D. de Wit;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgesteld door reclasseringswerker de heer C. Kornegoor, datum onbekend;
- het v.i.-advies van 25 februari 2021, opgesteld door de vestigingsdirecteur van Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) [detentieplaats] ;
- een besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van 5 maart 2021;
- het proces-verbaal van verhoor veroordeelde bij de rechter-commissaris van 27 juli 2021;
- het bevel van de rechter-commissaris van 27 juli 2021, inhoudende schorsing van de v.i.;
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2020;
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 november 2020;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) betreffende veroordeelde van 27 juli 2021.
1.3.
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank gehoord:
- de veroordeelde;
- de raadsvrouw van veroordeelde mr. S.G.H. Langeweg;
- de officier van justitie mr. M.E. Woudman;
- de deskundige de heer C. Kornegoor, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, locatie Haarlem.

2.Procesgang

Bij het op 10 december 2020 onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 23 juli 2021, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 14 maanden, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 25 november 2020 gestart.
Veroordeelde is, gelet op de artikelen 6:2:10 en 6:2:11 Sv (oud), op 25 april 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de volgende bijzondere voorwaarden, verkort weergegeven:
1) een meldplicht bij Reclassering Nederland te [plaatsnaam] ;
2) begeleid wonen bij HVO Querido of een soortgelijke instelling
3) deelnemen aan een leefstijltraining en;
4) een inspanningsverplichting gericht op het verkrijgen en behouden van dagbesteding, meewerken aan middelencontroles en een open en gemotiveerde houding tonen met betrekking tot het reclasseringstoezicht en de na te leven bijzondere voorwaarden.
Op 24 juli 2021 is veroordeelde, op grond van artikel 6:3:15 Sv (oud), aangehouden.
Op 27 juli 2021 heeft de rechter-commissaris op vordering van het Openbaar Ministerie, op basis van artikel 6:6:20 Sv (oud), de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie is op 26 juli 2021 op de griffie van deze rechtbank ontvangen.

3.De inhoud van de schriftelijke vordering

De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroept voor een periode van 37 dagen (het strafrestant), omdat de veroordeelde bijzondere voorwaarden heeft overtreden die zijn verbonden aan zijn invrijheidstelling.
Veroordeelde heeft in de periode van 11 mei 2021 tot en met 13 juli 2021 verbleven in de begeleid woonvorm [locatie] van HVO Querido. De persoonlijk begeleider van veroordeelde van [locatie] en de reclassering hebben in die periode alleen vluchtig contact gehad met veroordeelde. Hierdoor heeft geen persoonlijke begeleiding kunnen plaatsvinden. Verder heeft veroordeelde onvoldoende inzicht gegeven over zijn dagbesteding. Naar eigen zeggen heeft veroordeelde betaald werk maar hij heeft daarvan nooit bewijzen kunnen tonen. Veroordeelde heeft [locatie] op 13 juli 2021 moeten verlaten, omdat hij betrapt zou zijn op drugshandel.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (oud), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Aan de (periode van de) v.i. kunnen door het Openbaar Ministerie algemene en bijzondere voorwaarden worden gesteld. Indien de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, kan, op grond van het bepaalde in artikel 6:2:13 Sv (oud) de v.i. echter worden herroepen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
De vordering van de officier van justitie ter terechtzitting
Na het horen van de veroordeelde en de deskundige ter terechtzitting, geeft de officier van justitie de rechtbank in overweging om de vordering tot herroeping van de v.i. af te wijzen. Volgens de officier van justitie is veroordeelde in staat om zonder hulp en begeleiding een stabiele leefsituatie op te bouwen. Indien de vordering tot herroeping van de v.i. wordt toegewezen, heeft de officier van justitie verzocht om begeleid wonen niet langer als bijzondere voorwaarde aan de v.i. te verbinden. Veroordeelde heeft, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, hulp nodig bij het aflossen van zijn schulden.
4.3.
Het standpunt van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wil dat de v.i. wordt herroepen. Veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onterecht bij [locatie] is weggestuurd, omdat hij ten onrechte is beschuldigd van drugshandel. Sindsdien woont veroordeelde bij een vriend. Veroordeelde heeft benadrukt dat hij niet wil terugkeren naar de gevangenis. Hij wil werken, hulp krijgen bij het aflossen van zijn schulden en hij wil een zelfstandige woonruimte vinden. Veroordeelde heeft aangegeven dat hij bereid is om terug te keren naar [locatie] en dat hij zich aan zijn meldplicht wil houden. Naar eigen zeggen heeft veroordeelde goed contact met zijn reclasseringsbegeleider de heer Kornegoor. Veroordeelde heeft benadrukt dat hij kan aantonen dat hij als kraanmachinist werkzaam is bij [bedrijf] .
De raadsvrouw heeft verzocht om het voorstel van de officier van justitie te volgen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat veroordeelde zich heeft gehouden aan zijn meldplicht en zich niet wilde onttrekken aan zijn verplichtingen in het kader van begeleid wonen. Volgens de raadsvrouw kan veroordeelde hulpverlening van de reclassering bij het op orde krijgen van zijn financiën goed gebruiken.
4.4.
Toelichting reclasseringsadvies
Deskundige de heer Kornegoor heeft zijn reclasseringsadvies ter terechtzitting toegelicht en benadrukt dat veroordeelde gemaakte afspraken in het kader van zijn meldplicht en begeleid wonen onvoldoende heeft nageleefd. Het contact met de reclassering en de persoonlijk begeleider bij [locatie] verliep stroef. Veroordeelde heeft bijvoorbeeld, ondanks herhaaldelijk vragen, geen stukken overhandigd waaruit zou blijken dat hij dagbesteding of betaald werk heeft. De deskundige heeft aangegeven dat begeleid wonen noodzakelijk is om te bewerkstelligen dat veroordeelde een stabiele leefsituatie kan opbouwen. Volgens de deskundige heeft een hulpverleningstraject zonder begeleid wonen geen kans van slagen. Er is op dit moment geen andere geschikte woning voor veroordeelde beschikbaar. Voor het ontvangen van hulp bij het organiseren van zijn financiën zijn er andere instanties die veroordeelde kunnen helpen.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden die aan de v.i. zijn verbonden onvoldoende heeft nageleefd.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde zijn meldplicht en de verplichting tot meewerken aan het begeleid wonen niet is nagekomen. Ook heeft hij onvoldoende inzicht gegeven in zijn dagbesteding. Gelet op het advies van de deskundige – te weten dat een hulpverleningstraject zonder begeleid wonen niet zinvol is – ziet de rechtbank geen heil in een wijziging van de voorwaarden. Verder weegt de rechtbank mee dat de veroordeelde niet op alle leefgebieden open lijkt te staan voor hulpverlening; veroordeelde wenst vooral hulp op het gebied van het aflossen van zijn schulden. Bovendien neemt de rechtbank in haar afweging mee dat het strafrestant dat de veroordeelde nog moet uitzitten van korte duur is.
Alles afwegende zal de rechtbank de vordering tot herroeping van de v.i. toewijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toeen gelast dat het gedeelte van de
vrijheidsstrafdat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog in zijn geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
37 (zevenendertig) dagen.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en W.M. van der Most, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2021.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.