ECLI:NL:RBAMS:2021:5263

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
AMS 21/4375 en AMS 21/4576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake WW-uitkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2021, werd een verzoekster geconfronteerd met de afwijzing van haar verzoek om een voorlopige voorziening en de ongegrondverklaring van haar beroep inzake een WW-uitkering. De zaak betreft de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) buiten behandeling was gesteld. Verzoekster had te laat bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 22 juni 2021, waarin haar aanvraag werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt via de digitale berichtenbox van het UWV, en dat verzoekster op de hoogte was van deze procedure. Hierdoor was de termijn voor het indienen van bezwaar overschreden en was verzoekster in verzuim. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht, en dat tegen de uitspraak op het beroep hoger beroep kon worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/4375 (voorlopige voorziening) en AMS 21/4576 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2021 in de zaken tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
( [Gem. verweerder] ).

Procesverloop

In het besluit van 22 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat haar WW-uitkering wordt hervat.
Verweerder heeft in het besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft bij de rechtbank beroep ingesteld. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar gelijkgesteld met een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 september 2021 met behulp van een beeld- en geluidverbinding op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verweerder heeft in maart 2020 een WW-uitkering aan verzoekster toegekend. Verweerder heeft deze uitkering in het besluit van 5 maart 2021 tijdelijk stopgezet omdat verzoekster in het buitenland verbleef. Verzoekster heeft op 2 juni 2021 een nieuwe aanvraag ingediend. Verweerder heeft op 3 juni 2021 om aanvullende informatie gevraagd. Volgens verweerder heeft verzoekster niet alle benodigde informatie aangeleverd en daarom heeft verweerder in het primaire besluit de aanvraag buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij te laat bezwaar heeft gemaakt.
3. Verzoekster voert aan dat zij het primaire besluit niet per post ontvangen heeft. Zij heeft het enkel in de digitale berichtenbox van ‘Mijn UWV’ aangetroffen. Omdat het besluit niet per post is verzonden heeft zij niet op tijd bezwaar kunnen maken, aldus verzoekster.
4. Op grond van artikel 32e, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) wordt in het verkeer tussen de burger en verweerder, in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, een bericht uitsluitend elektronisch verzonden, tenzij er naar het oordeel van verweerder sprake is van groepen burgers voor wie en berichten of omstandigheden waarvoor communicatie langs andere dan elektronische weg is aangewezen. De hoofdregel is dus dat verweerder berichten digitaal verzendt.
5. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6. Het primaire besluit is volgens verweerder op 22 juni 2021 in de berichtenbox van verzoekster geplaatst. Verzoekster heeft dit niet betwist. Daarmee is het besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Verzoekster kon daarom tot uiterlijk 3 augustus 2021 bezwaar maken. Verzoekster heeft echter pas op 17 augustus 2021 bezwaar gemaakt en dat is dus te laat. De voorzieningenrechter moet daarom beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat verzoekster in verzuim was bij het indienen van bezwaar.
7. Verzoeksters gemachtigde heeft op 25 juni 2021 namens verzoekster een bezwaarschrift tegen een besluit van verweerder van 5 maart 2021 ingediend. In dat bezwaarschrift staat dat verzoekster er eerder niet van op de hoogte was dat zij besluiten in de berichtenbox van ‘Mijn UWV’ kon aantreffen, maar dat zij op advies van haar gemachtigde daar had gekeken en het besluit van 5 maart 2021 had aangetroffen. Verweerder leidt hieruit terecht af dat verzoekster in ieder geval op 25 juni 2021, drie dagen na de plaatsing van het primaire besluit in de berichtenbox, ervan op de hoogte was dat besluiten in de digitale berichtenbox van ‘Mijn UWV’ worden geplaatst. Verder heeft verzoekster niet gesteld dat zij geen e-mailnotificatie van de plaatsing van het primaire besluit heeft gekregen. Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster in verzuim was bij het indienen van het bezwaar en dat de overschrijding van de bezwaartermijn aan verzoekster kan worden toegerekend. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoekster ongegrond is. Omdat de voorzieningenrechter met deze uitspraak op het beroep heeft beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.F.P. van Straelen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.