Beoordeling
7. Nu de annulering minder dan zeven dagen voor vertrek aan de passagiers is meegedeeld en zij met een vertraging van meer dan 4 uur zijn aangekomen op de eindbestemming, is de vervoerder gehouden de gevorderde compensatie te voldoen, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen.
8. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt het volgende overwogen.
9. Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien hij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Dit artikel dient volgens het HvJEU restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
10. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEU (Wallentin-Hermann C-549/07 en Air Baltic C-294/10) moet de vervoerder aantonen dat de omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van zijn onderneming had gebracht – kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering dan wel vertraging van de vlucht leidden. Bij de beoordeling van de vraag of er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden, dient daarom voorop te worden gesteld dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze omstandigheden bij de vervoerder liggen.
11. Ingevolge paragraaf 14 van de considerans van de Verordening kunnen buitengewone omstandigheden zich onder andere voordoen bij politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
12. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 op 18 maart 2020 aangegeven:
“De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
13. De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden aangevoerd dat het luchtverkeer tengevolge van de pandemie vanaf 13 maart 2020 nagenoeg tot stilstand kwam. Op de dag van de vlucht in kwestie lag het volume volgens haar 88% lager dan het jaar ervoor. In maart 2020 was er vanwege de in rap tempo veranderende informatie, regels en maatregelen alsmede vanwege het feit dat veel passagiers niet langer wensten te reizen, sprake van een ongekende chaos waardoor het voeren van de normale operatie door de vervoerder volledig werd verhinderd. Vanwege de maatregelen en teneinde een faillissement af te wenden heeft de vervoerder maatregelen moeten treffen waaronder het aanpassen van haar schema naar een zogenaamd “skeleton schema” waarbij zij vele vluchten heeft moeten annuleren. Zij heeft het skeleton netwerk zo opgebouwd dat zij in ieder geval zoveel mogelijk bestemmingen aan kon blijven doen. Zij heeft daarmee de frequentie van haar vluchten naar Kenia gereduceerd. Gelet hierop en op het feit dat een groot aantal passagiers onder meer in verband met de sluiting van de buitengrenzen voor personen uit derde landen, zoals Kenia, met ingang van 19 maart 2020 voor een periode van 30 dagen, niet mochten worden toegelaten op de onderhavige vlucht en de vlucht als gevolg van het bovenstaande nagenoeg leeg uitgevoerd zou worden, heeft zij de onderhavige vlucht geannuleerd. Deze annulering is een gevolg van de pandemie en derhalve een buitengewone omstandigheid, zoals de Europese Commissie dat ook heeft bevestigd.
13. De vervoerder wijst erop dat zij thans alleen kan opereren met behulp van een zeer groot bedrag aan staatsteun en leningen. Indien zij gehouden zou worden compensatie te betalen aan passagiers waarvan de vlucht in verband met de wereldwijde Covid -19 uitbraak is geannuleerd, zou de steun en leningen daaraan besteed worden, waardoor haar voortbestaan opnieuw bedreigt wordt.
13. De passagiers betwisten dat er sprake is van een buitengewone omstandigheid. Er waren op 29 maart 2020 geen door overheden opgelegde maatregelen die de vlucht in kwestie verhinderden. Zowel de luchthaven van vertrek als de luchthaven van aankomst waren volledig operationeel. Er gold weliswaar een reisbeperking voor sommige passagiers, maar er waren voldoende passagiers om te vervoeren. Volgens de passagiers was de annulering van de onderhavige vlucht derhalve een economische keuze van de vervoerder om de virusuitbraak financieel het hoofd te bieden. Het nemen van een dergelijk besluit is inherent aan de normale activiteit van de onderneming en derhalve niet buitengewoon. Zij stellen zich op het standpunt dat bij het aanpassen van het vluchtschema naar een skeleton schema de rechten van de passagiers gerespecteerd dienen te worden.
13. De kantonrechter stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogt en dat de uitzonderingen daarop restrictief moeten worden uitgelegd.
13. Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat dat ook grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft geoordeeld dat áls de overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
13. Beoordeeld dient te worden of de Covid maatregelen de onderhavige vlucht onmogelijk heeft gemaakt. Daarvan is echter geen sprake nu tussen partijen vast staat dat er op 29 maart 2020 met betrekking tot de onderhavige vlucht geen beperkende maatregelen door de overheid golden. De grenzen van Kenia waren niet gesloten en er waren geen inreis- en vluchtverboden van kracht. Het was dus nog toegestaan de vlucht uit te voeren. De vliegvelden van vertrek en aankomst waren ook operationeel. Dat het aantal passagiers dat van de vlucht gebruik mocht maken door onder andere maatregelen van overheden drastisch was verminderd, maakt niet dat de vlucht niet kon worden uitgevoerd. Dat zou anders geweest zijn als aannemelijk was dat de vlucht helemaal leeg zou blijven dan wel indien een leeg toestel naar Kenia moest vliegen om de vlucht uit te voeren. Daarvan is geenszins gebleken.
19. Het maken van een “skeleton schema” vanwege de maatregelen en om een faillissement af te wenden en daarmee samenhangend het annuleren van de onderhavige vlucht is een economische beslissing en kwalificeert derhalve niet als een buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening.
20. Dat de door de vervoerder gemaakte keuze zeer begrijpelijk is, maakt dit niet anders. Ook het feit dat de vervoerder staatssteun ontvangt en leningen heeft, geeft ook geen aanleiding tot een ander oordeel. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat de gevolgen beperkt zijn aangezien bij tijdige annulering geen compensatie verschuldigd is.
20. Gelet op het bovenstaande is er geen sprake van een omstandigheid als is beschreven in paragraaf 14 van de Considerans en kan het probleem als het onderhavige niet onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3 van Verordening nr. 261/2004 vallen.
22. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, kan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen onbeantwoord blijven.
23. Gelet op het bovenstaande wordt het beroep van de vervoerder op artikel 5, lid 3 van de Verordening afgewezen en zal de gevorderde compensatie, nu deze voor het overige onvoldoende is betwist, worden toegewezen.
24. Nu de vervoerder heeft erkend de kosten voor overnachting verschuldigd te zijn, zullen de hierop betrekking hebbende vorderingen eveneens worden toegewezen.
25. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 19 maart 2020, de datum van de vlucht. Het betreft immers een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
26. De passagiers hebben niet aangetoond dat er meer dan een enkele standaardbrief aan de vervoerder is verzonden. Zij hebben derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De vordering van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
27. De vervoerder zal als de voor het grootste gedeelte in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de passagiers.