ECLI:NL:RBAMS:2021:5231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
13/145201-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 18-jarige man voor gewelddadige beroving van een minderjarige jongen in Amsterdam

Op 22 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een 18-jarige man veroordeeld tot 240 dagen jeugddetentie, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en 40 uur taakstraf. De man was beschuldigd van het samen met een ander beroven van een minderjarige jongen op 28 mei 2021 in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld en afpersing, beide gepleegd in vereniging. De feiten waren als volgt: de verdachte en zijn mededader hebben de minderjarige jongen onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen om zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een tas van Louis Vuitton en een iPhone 12 Pro, af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en het bewijs, waaronder camerabeelden, als voldoende beschouwd om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages die wezen op een licht verstandelijke beperking van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer. De rechtbank heeft besloten het adolescentenstrafrecht toe te passen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdachte heeft spijt betuigd en de rechtbank heeft besloten om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/145201-21
Datum uitspraak: 22 september 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Jironet-Loewe en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.C. Spil, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (van het merk Louis Vuitton) met daarin een bril (van het merk Cartier) en/of een mobiele telefoon (te weten een Iphone 12 Pro) en/of huisleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] bij zijn jas vast te pakken en/of door hem (een hal in) te duwen en/of door die [slachtoffer 1] te fouilleren en/of door die voornoemde tas (met daarin die voornoemde goederen) van die [slachtoffer 1] af te pakken, waarbij tevens dreigend een vuurwapen werd getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer 1]
en/of
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
  • de afgifte van zijn telefoon (te weten een Iphone 12 Pro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, en/of
  • het ter beschikking stellen van gegevens, te weten (de) (toegang(scode) tot) de bankierenapp en daarmee (tot) de bank(rekening)gegevens van die [slachtoffer 1] en/of (de) (toegang(scode) tot) de telefoongegevens van die [slachtoffer 1] ,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en/of zijn mededader tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschreeuwd en/of gezegd: "open je bankieren app op je Iphone en toets je pincode in" en/of "luisteren anders gunkolf ik jou" en/of (daarbij) dreigend een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en/of dreigend dat vuurwapen op (het lichaam en/of hoofd van) die [slachtoffer 1] heeft gericht;
(
Art. 310 jo. 317/1 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht.)

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van meerdaadse samenloop. Ten aanzien van de iPhone is zowel sprake van diefstal met geweld als afpersing, beide in vereniging gepleegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal met geweld (in vereniging). De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van afpersing (in vereniging). Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de aangifte op dit punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte en medeverdachten ontkennen aangever te hebben gedwongen tot het openen van zijn bankierenapp en het intoetsen van de inlogcode. Daarnaast is er nooit geld onrechtmatig van de rekening van aangever afgeschreven.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen omtrent de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met (bedreiging van) geweld van de Louis Vuitton tas met inhoud (iPhone, Cartier bril en sleutels). Op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen omtrent de camerabeelden, acht de rechtbank ook de afpersing met betrekking tot afgifte van de codes van de bankierenapp en de toegangscode van de telefoon, beide in vereniging gepleegd, bewezen. De rechtbank ziet ook geen reden om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen met betrekking tot het dwingen van het openen van de bankierenapp en het geven van de inlogcodes van de bankierenapp en de toegangscodes van de telefoon. De verklaring van aangever wordt verder op elk punt door verdachte bevestigd. Dat verdachte en medeverdachte de aangever op dit punt tegenspreken en dat er ook geen geld is afgeschreven, maakt niet dat de rechtbank aangever op dit punt niet gelooft. Voor een bewezenverklaring is niet noodzakelijk dat alle bestanddelen door ten minste twee bewijsmiddelen worden gedekt. Ook staat vast dat de telefoon uiteindelijk is verkocht aan Aweti die deze telefoon in gebruik had, hetgeen niet had gekund indien verdachte niet over de toegangscode van deze telefoon kon beschikken.
De rechtbank komt wel tot partiële vrijspraak van afpersing met betrekking tot de afgifte van de telefoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesproken van twee verschillende momenten van wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon. De rechtbank interpreteert het bewijs zo, dat de telefoon enkel aan aangever is teruggegeven om het wachtwoord van de telefoon opnieuw in te kunnen stellen. De telefoon is hierbij binnen de machtssfeer van verdachte(n) gebleven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 28 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een tas van het merk Louis Vuitton met daarin een bril van het merk Cartier en een mobiele telefoon, te weten een iPhone 12 Pro, en huissleutels, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] bij zijn jas vast te pakken en door hem een hal in te duwen en door die [slachtoffer 1] te fouilleren en door die voornoemde tas met daarin voornoemde goederen van die [slachtoffer 1] af te pakken, waarbij tevens dreigend een vuurwapen werd getoond aan en gericht op die [slachtoffer 1]
en
op 28 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de toegangscode tot de bankierenapp en daarmee tot de bankrekeninggegevens van die [slachtoffer 1] en de toegangscode tot de telefoongegevens van die [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en/of zijn mededader tegen die [slachtoffer 1] hebben geschreeuwd en gezegd: "open je bankieren app op je iPhone en toets je pincode in" en "luisteren anders gunkolf ik jou" en daarbij dreigend een vuurwapen aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en dreigend dat vuurwapen op het lichaam en hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gericht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht moet worden bestraft.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot 270 (tweehonderdzeventig) dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 199 (honderdnegenennegentig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het locatiegebod en het locatieverbod. Deze voorwaarden worden door de officier van justitie niet nodig geacht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 60 (zestig) uren wordt opgelegd, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de adviezen van het NIFP en de reclassering te volgen en verdachte – in het geval van bewezenverklaring – volgens het jeugdstrafrecht te bestraffen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de strafeis sterk te matigen, en in ieder geval geen straf aan verdachte op te leggen waardoor verdachte opnieuw gedetineerd raakt. De raadsvrouw acht het overbodig om het locatiegebod, locatieverbod en contactverbod – zoals door de reclassering geadviseerd – als bijzondere voorwaarden aan een op te leggen voorwaardelijke straf te verbinden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van een minderjarige jongen, bestaande uit diefstal met (bedreiging van) geweld en afpersing, beide in vereniging gepleegd. De zestienjarige [slachtoffer 1] kwam nietsvermoedend vanuit Maastricht naar Amsterdam, met het idee om daar met een meisje af te spreken. In plaats van het meisje trof hij verdachte en medeverdachte bij de flat, waar hij onder dreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd bestolen van zijn tas, iPhone, zonnebril en sleutels. De beroving heeft grote impact op het jonge slachtoffer gehad, zo blijkt uit de toelichting op de ingediende vordering benadeelde partij. Sinds de beroving heeft aangever last van herbelevingen, wordt hij regelmatig zwetend en met hoge hartslag wakker, is hij op zijn hoede voor een soortgelijke situatie en is hij het vertrouwen in de medemens verloren. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat dergelijke feiten ook bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Adviezen met betrekking tot toepassing van het adolescentenstrafrecht en de straftoemeting
Verdachte was op het moment dat hij de strafbare feiten pleegde achttien jaar. Het uitgangspunt is dat het volwassenstrafrecht dan wordt toegepast. Echter, er kan aanleiding bestaan om het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht) toe te passen als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Uit de Pro Justitia rapportage van 7 augustus 2021 van mw. G.H.J. Friedrichs-Groenendaal (kinder- en jeugdpsycholoog), volgt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Beperkingen in zijn cognitieve vermogens (het probleemoplossend vermogen, het inzicht in oorzaak-gevolgrelaties en zijn oordeelsvermogen) liggen daaraan ten grondslag. Ook is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de vorm van borderline persoonlijkheidskenmerken. Dit heeft de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Er zijn hiervoor geen contra-indicaties aanwezig. Verdachte heeft beperkte handelingsvaardigheden en er is veel ruimte voor pedagogische beïnvloeding. De psycholoog adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat hij deelneemt aan behandeling bij de Bascule vanuit Levvel.
Voornoemd advies wordt door de reclassering in het advies van 26 augustus 2021 onderschreven. De reclassering ziet aanwijzingen voor hechtingsproblematiek en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte lijkt zich graag aan het gedrag van zijn vrienden te conformeren. Verdachte staat open voor hulpverlening en behandeling, alsmede voor betrokkenheid van zijn tante en oom, bij wie hij sinds jonge leeftijd woont. Er zijn geen contra-indicaties voor het toepassen van adolescentenstrafrecht. Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling bij de Bascule, een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod met betrekking tot het adres van het slachtoffer, een locatiegebod en het meewerken aan het vinden en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van een opleiding of werk.
De rechtbank neemt vorenstaande conclusies over en zal bij de straftoemeting het adolescentenstrafrecht toepassen. De rechtbank acht dit zowel in het belang van verdachte als in het belang van de maatschappij.
Motivering van de straf
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren (LOVS-oriëntatiepunten) en heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Voor een straatroof waarbij geweld is gebruikt, geldt in het jeugdstrafrecht als uitgangspunt een taakstraf van zestig uur. De rechtbank is evenwel van oordeel dat hier aanzienlijk strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn: er was sprake van een vooropgezet plan van verdachte en zijn medeverdachte dat een ruime tijd van uitvoering vereiste waarbij uiteindelijk een op vuurwapen gelijkend voorwerp op een jong slachtoffer is gericht. Bij dermate ernstige berovingen is doorgaans een langdurige jeugddetentie op zijn plaats.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte spijt heeft betuigd. Ook houdt de rechtbank rekening met de problematiek van verdachte en het feit dat hij zich destijds in een moeilijke situatie bevond, nadat zijn broer in december was overleden. Het roekeloze en impulsieve gedrag dat verdachte ten tijde van het strafbare feit heeft vertoond, lijkt niet bij hem te passen. De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde – conform voornoemde adviezen - in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen, waarvan 200 (tweehonderd) dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft om zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatiegebod, locatieverbod en contactverbod. De rechtbank acht die voorwaarden niet nodig ten behoeve van de beperking van recidive. Verder zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 40 (veertig) uren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.503,87 (duizendvijfhonderddrie euro en zevenentachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 1.384,99 betwist. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de Cartier bril en de iPhone reeds aan aangever zijn teruggegeven. Dit is ter zitting door de officier van justitie bevestigd.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal €118,88 (honderdachttien euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (28 mei 2021). Deze schadepost bestaat uit reiskosten die zijn gemaakt om de tas van benadeelde op te halen.
De vordering zal voor het overige (met betrekking tot de materiële schade) worden afgewezen.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade wanneer er een ernstige inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer. Slachtoffers van dit soort feiten, waarbij geweld is toegepast en sprake is geweest van bedreiging met een vuurwapen, ondervinden daar logischerwijs last van. Dat aangever als gevolg van het feit enige geestelijke schade heeft opgelopen, is aannemelijk. Kijkend naar wat er in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding is toegewezen, komt de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen – zoals door de raadsvrouw verzocht – geen aanleiding om te matigen. De verzochte vergoeding zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (28 mei 2021).
De rechtbank bepaalt dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
200 (tweehonderd) dagen, van deze jeugddetentie
niet ten uitvoer gelegdzal worden,
tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering:
Veroordeelde moet zich melden bij de William Schrikker Stichting (WSS) aan de Bijlmerdreef 101 te Amsterdam wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering nodig acht. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel, met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
-
Ambulante behandeling:
Veroordeelde laat zich behandelen door de Bascule of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Andere voorwaarden het gedrag betreffende:
Veroordeelde zal zich inspannen tot het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van een opleiding of betaalde baan. Hij geeft de jeugdreclassering hierin inzicht.
Geeft aan de William Schrikker Stichting de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Wijst de
vorderingvan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 2.118,88 (tweeduizendhonderdachttien euro en achtentachtig eurocent), bestaande uit € 118,88 (honderdachttien euro en achtentachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.118,88 (tweeduizendhonderdachttien euro en achtentachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. I. Mannen en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2021.