8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van een minderjarige jongen, bestaande uit diefstal met (bedreiging van) geweld en afpersing, beide in vereniging gepleegd. De zestienjarige [slachtoffer 1] kwam nietsvermoedend vanuit Maastricht naar Amsterdam, met het idee om daar met een meisje af te spreken. In plaats van het meisje trof hij verdachte en medeverdachte bij de flat, waar hij onder dreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd bestolen van zijn tas, iPhone, zonnebril en sleutels. De beroving heeft grote impact op het jonge slachtoffer gehad, zo blijkt uit de toelichting op de ingediende vordering benadeelde partij. Sinds de beroving heeft aangever last van herbelevingen, wordt hij regelmatig zwetend en met hoge hartslag wakker, is hij op zijn hoede voor een soortgelijke situatie en is hij het vertrouwen in de medemens verloren. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat dergelijke feiten ook bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Adviezen met betrekking tot toepassing van het adolescentenstrafrecht en de straftoemeting
Verdachte was op het moment dat hij de strafbare feiten pleegde achttien jaar. Het uitgangspunt is dat het volwassenstrafrecht dan wordt toegepast. Echter, er kan aanleiding bestaan om het jeugdstrafrecht (adolescentenstrafrecht) toe te passen als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Uit de Pro Justitia rapportage van 7 augustus 2021 van mw. G.H.J. Friedrichs-Groenendaal (kinder- en jeugdpsycholoog), volgt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Beperkingen in zijn cognitieve vermogens (het probleemoplossend vermogen, het inzicht in oorzaak-gevolgrelaties en zijn oordeelsvermogen) liggen daaraan ten grondslag. Ook is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de vorm van borderline persoonlijkheidskenmerken. Dit heeft de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Er zijn hiervoor geen contra-indicaties aanwezig. Verdachte heeft beperkte handelingsvaardigheden en er is veel ruimte voor pedagogische beïnvloeding. De psycholoog adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat hij deelneemt aan behandeling bij de Bascule vanuit Levvel.
Voornoemd advies wordt door de reclassering in het advies van 26 augustus 2021 onderschreven. De reclassering ziet aanwijzingen voor hechtingsproblematiek en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte lijkt zich graag aan het gedrag van zijn vrienden te conformeren. Verdachte staat open voor hulpverlening en behandeling, alsmede voor betrokkenheid van zijn tante en oom, bij wie hij sinds jonge leeftijd woont. Er zijn geen contra-indicaties voor het toepassen van adolescentenstrafrecht. Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling bij de Bascule, een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod met betrekking tot het adres van het slachtoffer, een locatiegebod en het meewerken aan het vinden en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van een opleiding of werk.
De rechtbank neemt vorenstaande conclusies over en zal bij de straftoemeting het adolescentenstrafrecht toepassen. De rechtbank acht dit zowel in het belang van verdachte als in het belang van de maatschappij.
Motivering van de straf
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren (LOVS-oriëntatiepunten) en heeft gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Voor een straatroof waarbij geweld is gebruikt, geldt in het jeugdstrafrecht als uitgangspunt een taakstraf van zestig uur. De rechtbank is evenwel van oordeel dat hier aanzienlijk strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn: er was sprake van een vooropgezet plan van verdachte en zijn medeverdachte dat een ruime tijd van uitvoering vereiste waarbij uiteindelijk een op vuurwapen gelijkend voorwerp op een jong slachtoffer is gericht. Bij dermate ernstige berovingen is doorgaans een langdurige jeugddetentie op zijn plaats.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte spijt heeft betuigd. Ook houdt de rechtbank rekening met de problematiek van verdachte en het feit dat hij zich destijds in een moeilijke situatie bevond, nadat zijn broer in december was overleden. Het roekeloze en impulsieve gedrag dat verdachte ten tijde van het strafbare feit heeft vertoond, lijkt niet bij hem te passen. De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde – conform voornoemde adviezen - in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen, waarvan 200 (tweehonderd) dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft om zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatiegebod, locatieverbod en contactverbod. De rechtbank acht die voorwaarden niet nodig ten behoeve van de beperking van recidive. Verder zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 40 (veertig) uren.