In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van Amsterdam had op 15 juli 2021 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden, na meldingen van schoten in de woning en het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid drugs, contant geld en kogelhulzen. Verzoeker, die sinds 2008 huurder van de woning is, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 23 juli 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de ernst van de situatie. Ondanks het verweer van verzoeker, die stelde dat de drugs voor eigen gebruik waren en dat hij niet betrokken was bij criminele activiteiten, oordeelde de voorzieningenrechter dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde. De aanwezigheid van een grote som contant geld, de drugs en het schietincident vormden voldoende redenen voor de burgemeester om tot sluiting over te gaan.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoeker niet opwogen tegen het algemeen belang van de openbare orde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat deze beslissing een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, in aanwezigheid van griffier mr. T. Rijs.