ECLI:NL:RBAMS:2021:5169

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
13/133877-21 en 13/252698-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor belaging en bedreiging via social media

Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van belaging en bedreiging van twee vrouwen via social media. De verdachte heeft van 8 februari 2021 tot en met 20 mei 2021 herhaaldelijk bedreigende berichten gestuurd naar zijn ex-vriendin en haar vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode 21 berichten heeft verstuurd, waarin hij zowel de vriendin van zijn ex-vriendin als zijn ex-vriendin zelf bedreigde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, in overweging genomen, evenals de verdediging door zijn raadsman, mr. C.J.J. Kwint. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan belaging en bedreiging, maar sprak hem vrij van een tweede feit dat hem ten laste was gelegd, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de slachtoffers had gedwongen contact met hem op te nemen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapporten die wezen op een narcistische persoonlijkheidsstoornis van de verdachte, wat invloed had op de mate van toerekenbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte de opdracht gegeven om zich te laten behandelen voor zijn stoornis, en heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf omgezet in een taakstraf van 120 uren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/133877-21 en 13/252698-20 (tul)
Datum uitspraak: 15 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
nu verblijvende in het Justitieel Complex “ [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 september 2021. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.J. Kwint, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij, telkens te Amsterdam:
feiten 1 en 3
in de periode van 8 februari 2021 tot en met 20 mei 2021 [slachtoffer 1] heeft belaagd door haar via social media 21 berichten te sturen waarin hij haar en/of [slachtoffer 2] bedreigt;
feit 2
in de periode van 4 mei 2021 tot en met 20 mei 201 [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] gedwongen heeft contact met hem op te nemen door bedreiging met smaad en/of smaadschrift, gericht tegen [slachtoffer 2] , door fakeaccounts van [slachtoffer 2] op social media aan te maken en [slachtoffer 1] via social media berichten te sturen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de andere bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 (belaging). Verdachte betwist niet dat hij de berichten heeft verstuurd, maar het versturen van 21 berichten in de ten laste gelegde periode van ruim drie maanden is onvoldoende om te spreken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van belaging via Messenger en Instagram door een ex van haar vriendin [slachtoffer 2] , verdachte. Ze heeft in de periode van 8 februari 2021 tot half april 2021 diverse berichten ontvangen van verschillende profielen, onder andere van een profiel met de naam en profielfoto van [slachtoffer 2] . De berichten zijn bedreigend voor zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] en bevatten teksten als “When I see the slut next time she’s fucking dead. And whoever she’s with!”, “I’ll fucking destroy her life. And guess what? If she doesn’t contact me, you’re next” en “She messed with the wrong person and honestly, I hope she suffers just as much as I did. Revenge will be worth every second I spend behind bars”. [slachtoffer 1] heeft tevens een klacht ingediend bij de hulpofficier van justitie met een verzoek tot vervolging.
Ook [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van afdreiging en dwang, belediging en smaad en laster door haar ex, verdachte. Op social media wordt haar identiteit misbruikt. Haar vriendin [slachtoffer 1] heeft op 4 mei 2021 via Instagram een bericht ontvangen van een profiel met de naam en profielfoto van [slachtoffer 2] . De gebruiker van dit profiel stuurde [slachtoffer 1] ook een Only Fans-link toe met de naam van [slachtoffer 2] . In de periode van 6 mei 2021 tot en met 18 mei 2021 heeft [slachtoffer 1] via Messenger diverse berichten ontvangen van een profiel waarin staat dat [slachtoffer 2] contact moet opnemen. De berichten bevatten teksten als “I will expose her and publicly slut-shame her and if that isn’t enough I will go further” en “She can expect more accounts like this as long as she keeps hiding and doesn’t contact me”. [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie met klem verzocht de dader te vervolgen.
Verdachte heeft bekend alle in de aangiften genoemde berichten te hebben verstuurd. Zijn bedoeling was om angst aan te jagen en te provoceren. De berichten moesten tot de verbeelding spreken.
4.3.1
Vrijspraak van feit 2
De beschuldiging houdt kort gezegd in dat verdachte [slachtoffer 2] , door nepprofielen van haar aan te maken en [slachtoffer 1] via social media berichten te sturen, heeft gedwongen om contact met hem op te nemen. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 2] contact met verdachte heeft opgenomen, waardoor het versturen van de berichten te kwalificeren is als een poging tot dwang. Nu dit niet ten laste is gelegd, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het als feit 2 tenlastegelegde.
4.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 en 3
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de andere bewijsmiddelen in het dossier vindt de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft belaagd en dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Er is daarbij sprake van eendaadse samenloop.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte op 13 januari 2021 door de politierechter van deze rechtbank is veroordeeld voor belaging van [slachtoffer 2] . Kort na deze veroordeling is verdachte begonnen met de belaging van [slachtoffer 1] die ruim drie maanden heeft geduurd. Er is sprake van een zekere vasthoudendheid in het gedrag van verdachte die, samen met de aard en de frequentie van de contacten, maakt dat hier naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een stelselmatige wederrechtelijke inbreuk.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
feit 1
in de periode 8 februari 2021 tot en met 20 mei 2021 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door voornoemde [slachtoffer 1] via verschillende socialmediakanalen 21 berichten te sturen waarin hij voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bedreigt met de woorden "Something really bad is going to happen if Ines keeps this up and the consequences for her will be disastrous" en "When I see the slut next time she's fucking dead. And whoever she's with!" en "She messed with the wrong person and honestly, I hope she suffers just as much as I did. Revenge will be worth every second I spend behind bars" en "I'll fukcing destroy her life. And guess what? If she doesn't contact me, you're next" en "She is fucking DEAD" en "The slut is gonna get what she deserves" en "I won't stop untill I get my hands on her and I will fuck her so hard" met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen;
feit 3
in de periode 8 februari 2021 tot en met 20 mei 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Something really bad is going to happen if Ines keeps this up and the consequences for her will be disastrous" en "When I see the slut next time she's fucking dead. And whoever she's with!" en "She messed with the wrong person and honestly, I hope she suffers just as much as I did. Revenge will be worth every second I spend behind bars" en "I'll fukcing destroy her life. And guess what? If she doesn't contact me, you're next" en "She is fucking DEAD" en "The slut is gonna get what she deserves" en "I won't stop untill I get my hands on her and I will fuck her so hard".

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes maanden gevorderd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan dit voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling worden verbonden. Deze bijzondere voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat er een vrijheidsbeperkende maatregel moet worden opgelegd die inhoudt dat verdachte voor de duur van vijf jaar geen contact mag hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Voor elke overtreding moet hechtenis van een week volgen met een maximum van zes maanden.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft een gevangenisstraf bepleit waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk zou moeten zijn aan het voorarrest. De bijzondere voorwaarden die aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden zouden worden, zouden gelijk moeten zijn aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Wat betreft de dadelijke uitvoerbaarheid heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verder verzocht geen vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende ruim drie maanden [slachtoffer 1] , een vriendin van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] , belaagd door haar via social media berichten te sturen waarin hij haar en zijn ex-vriendin heeft bedreigd. Door zo te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid en de persoonlijke integriteit van niet alleen [slachtoffer 1] , maar ook van [slachtoffer 2] .
Dat de berichten impact hebben gehad op [slachtoffer 1] behoeft geen uitleg, maar ook voor [slachtoffer 2] moet het angstig geweest zijn dat haar ex-vriend, met wie zij geen contact wenst, haar via haar vriendin bedreigt.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij, kort na een veroordeling voor belaging van [slachtoffer 2] in januari 2021, is doorgegaan met het belagingsgedrag. De gevangenisstraf en het contactverbod met [slachtoffer 2] dat als bijzondere voorwaarde werden opgelegd, hebben kennelijk geen effect gehad.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte, gedateerd 27 juli 2021, blijkt dat hij, afgezien van de zojuist genoemde veroordeling voor belaging in januari 2021, niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch Pro Justitia-rapport van 11 januari 2021, opgemaakt door N. van der Weegen. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis die ten tijde van de bewezen verklaarde feiten aanwezig was. Verdachte is hierdoor krenkbaar en van mening recht te hebben op bepaalde zaken. Hij voelde zich afgewezen en oneerlijk behandeld. De stoornis heeft verdachte in zijn wilsvrijheid beperkt en daarom adviseert de psycholoog de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, waarbij wordt opgemerkt dat het risico ten aanzien van escalatie naar gewelddadig gedrag als gemiddeld wordt ingeschat en het risico op volharding in het stalkingsgedrag als hoog. Verdachte zou, om het recidiverisico te verkleinen, gebaat zijn bij een behandeling gericht op het omgaan met de afwijzing van aangeefster en gericht op het omgaan met zijn stoornis. Dit zou een ambulante behandeling binnen een forensische polikliniek kunnen zijn.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het psychiatrisch Pro Justitia-rapport van 27 augustus 2021, opgemaakt door M.M. Sprock. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en vermijdende trekken die ten tijde van de bewezen verklaarde feiten aanwezig was. Ook de psychiater adviseert de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Er wordt een verband gezien met de krenkingsgevoeligheid van verdachte, de cognitieve vervormingen (rechtvaardiging van het gedrag, het aannemen van een slachtofferrol en het interpreteren van het gedrag van aangeefster als een rechtstreekse aanval op hem) en zijn onvermogen om te gaan met opgekropte frustraties vanuit het gevoel afgewezen, niet gezien en gehoord te worden.
Bij een ingeschat gemiddeld tot hoog risico op recidive, zonder interventie, is er sprake van beperkte bescherming. Er is een indicatie voor een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek als De Waag waarbij gedacht wordt aan cognitieve gedragstherapie. Daarbij is het van belang de beschermende factoren te versterken, zoals passend werk of een opleiding, een vast inkomen, het inzetten van gestructureerde vrijetijdsbesteding, passende huisvesting en het uitbreiden van een pro-sociaal netwerk. Dit kan worden vormgegeven in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf(deel) onder toezicht van de reclassering. De vraag is of het verdachte zal lukken om zich aan de voorwaarden te houden aangezien hij in het verleden het tegendeel heeft laten zien. Anderzijds kan de huidige detentie als een soort time-out worden gezien waarbij hij inmiddels een enigszins andere houding heeft en iets meer inzicht heeft laten zien in zijn gedrag dan bij het onderzoek van de psycholoog.
Wat betreft de mate van toerekenbaarheid neemt de rechtbank de conclusies van de psycholoog en de psychiater over. De rechtbank zal daar bij de straftoemeting rekening mee houden.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het rapport van Inforsa van 2 augustus 2021, opgemaakt door K. van der Heijden, en de e-mail van Van der Heijden van 27 augustus 2021. Hieruit blijkt dat verdachte zeer beledigd en gekrenkt blijft en dat hij zich slachtoffer voelt. Hij vindt dat er psychisch niets mis met hem is. Verdachte zou gebaat zijn bij een behandeling gericht op het omgaan met de afwijzing van het slachtoffer en het omgaan met zijn persoonlijkheidsstoornis. Ondanks dat de reclassering ervan uitgaat dat het gedrag moeilijk veranderbaar is, zou een behandeling geprobeerd kunnen worden, mede gezien de forse sociaal maatschappelijke teloorgang van verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, omdat verdachte nog steeds karakteristieke en hardnekkige denkfouten heeft die passend zijn bij stalking.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Tevens wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht geadviseerd.
7.3.3
Straf
Voorop staat dat verdachte hulp in de vorm van een behandeling en begeleiding nodig heeft. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat ook verdachte dit nu inziet. Een voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd van drie jaar draagt er hopelijk aan bij dat verdachte die behandeling ook door zal zetten.
De rechtbank acht het daarom wenselijk dat verdachte op korte termijn kan starten met zijn behandeling. Alles overwegend legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verbonden, zoals de reclassering heeft geadviseerd. Het contactverbod in deze modaliteit, waarbij de politie controleert of verdachte zich aan dit verbod houdt, wordt door de rechtbank passend en afdoende geacht, waardoor zij niet toekomt aan de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid kan alleen worden gegeven indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Nu de wettekst van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht spreekt van ‘wederom’, moet het delict waarvoor is veroordeeld ook gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam.
In onderhavige zaak is bewezen verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gestalkt en dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze delicten in dit geval niet worden aangemerkt als gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam, omdat het bij versturen van berichten is gebleven.
Nu niet voldaan wordt aan bovengenoemd wettelijk criterium zullen de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

8.Beslag

De raadsman van verdachte heeft verzocht de in beslag genomen iPhone van verdachte aan hem te retourneren. Hoewel een beslaglijst ontbreekt, blijkt uit het dossier dat op 20 mei 2021 een witte iPhone X onder verdachte in beslag is genomen. Uit het dossier blijkt niet dat ten aanzien van deze iPhone een beslissing is genomen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er nog steeds beslag rust op de telefoon. De telefoon zal worden teruggegeven aan verdachte.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegd strafdeel
Bij de stukken bevindt zich de op 3 augustus 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. Deze vordering is gedaan in de zaak met parketnummer 13/252698-20 en betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 13 januari 2021 van de politierechter van deze rechtbank. In deze zaak is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met bevel dat dit strafdeel niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Uit het dossier blijkt verder dat de politierechter van deze rechtbank op 24 maart 2021 de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf heeft gelast, te weten een gevangenisstraf van twee weken. Dit vonnis is onherroepelijk. Uit het voorgaande volgt dat nog een voorwaardelijk strafdeel van vier weken gevangenisstraf resteert, waarvan de tenuitvoerlegging kan worden gelast.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten, waarbij zij dit strafdeel omzet naar een taakstraf van 120 uren. Gelet op de noodzaak van een behandeling vindt de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte nog gedurende langere tijd in de gevangenis moet verblijven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het als feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het als feiten 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
feit 1
belaging;
en
feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra dit mogelijk is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
geen – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslag
Gelast de teruggave aan [verdachte] van een Apple iPhone X, wit, goednummer 6058657.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van het bij voornoemd vonnis van 13 januari 2021 opgelegd voorwaardelijk strafdeel, te weten een gevangenisstraf van vier weken, en bepaalt dat deze gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en A. Köhler, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2021.