ECLI:NL:RBAMS:2021:5165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
13/071838-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal met geweld in Amsterdam

Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 24-jarige man, die op 11 maart 2021 in Amsterdam-Zuidoost met geweld een Louis Vuittontas heeft geroofd. Tijdens een discussie met vier mannen over deze roof, heeft hij met een vuurwapen op hen geschoten. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De zaak kwam ter terechtzitting op 2 september 2021, waar de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, de vordering indiende. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.A.W. Dekker, ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij niet de schutter was. De rechtbank heeft echter de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door camerabeelden en forensisch bewijs. De rechtbank achtte de poging tot doodslag, zware mishandeling en diefstal met geweld bewezen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en zijn alternatieve verklaring werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/071838-21 (Promis).
Datum uitspraak: 16 september 2021.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.A.W. Dekker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] op 11 maart 2021 te Amsterdam door met een vuurwapen kogels af te vuren op het lichaam / in de richting van deze personen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling van deze personen.
feit 2: zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 11 maart 2021 te Amsterdam door deze een schotverwonding aan de linkerzij toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.
feit 3: zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 11 maart 2021 te Amsterdam door hem een schotverwonding aan de linker pols toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling;
feit 4: diefstal met geweld in vereniging op 11 maart 2021 te Amsterdam van een tas met inhoud – toebehorende aan [slachtoffer 3] – waarbij hij een vuurwapen of een gasalarmpistool tegen de borst van [slachtoffer 3] heeft gehouden en/of te zeggen: “ik wil geld”. Subsidiair is dit ten laste gelegd als afpersing.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op donderdag 11 maart 2021 omstreeks 19:00 uur ontving de politie een melding van een schietpartij ter hoogte van het Dennenrodepad te Amsterdam Zuid-Oost. Ter plaatse troffen de politieagenten een Volvo aan. Er stonden drie mannen naast het voertuig. Eén man liet een wond aan zijn linkerzij zien. Op de bijrijdersstoel zat nog een man met een bebloede arm.
Alle vier de mannen hebben aangifte gedaan en zijn door de politie gehoord. Zij verklaarden dat zij op 11 maart omstreeks 16:30 uur bij het portiek aan de Kruitberg stonden, toen een persoon met de bijnaam [bijnaam] aan kwam lopen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat [bijnaam] een vuurwapen op de borst van [slachtoffer 3] zette, en zei dat hij zijn Louis Vuitton tas moest afgeven. Op camerabeelden is te zien dat [bijnaam] met zijn linkerhand de tas over het hoofd van [slachtoffer 3] trekt. [bijnaam] heeft vervolgens een sms-bericht aan [slachtoffer 3] gestuurd dat als [slachtoffer 3] zijn tas terug wilde krijgen, hij € 2.000,- moest betalen. Hierop besloot [slachtoffer 3] samen met de andere aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , naar het huis van [bijnaam] te rijden. [slachtoffer 3] verklaarde dat [bijnaam] buiten stond te wachten, zijn vuurwapen trok en in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schoot. [slachtoffer 3] zag dat [slachtoffer 2] in zijn arm was geraakt en [slachtoffer 1] in zijn zij.
De opsporingsambtenaren van Forensische Opsporing hebben ter plaatse onderzoek gedaan. Bij de Volvo werden drie hulzen aangetroffen en schuin achter de bijrijderskant van de Volvo lagen
een paar bloed druppels op de grond. Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam] is en dat het klopt dat hij [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van zijn tas. Hij heeft ontkend dat hij op aangevers heeft geschoten.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangiftes van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] op belangrijke onderdelen steun vinden in het dossier, namelijk: de tasjesroof, de daarop volgende communicatie tussen de ‘tasjesdief’ en de aangevers en het uiteindelijke schietincident. Het eerste deel van hun verklaringen wordt volledig ondersteund door de camerabeelden, de verklaring van verdachte en het sms-verkeer. Verder bevestigen de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse, de verwondingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , het bloed op de stoep, de kogelgaten in de Volvo, de getuigenissen over het aantal schoten en de aangetroffen hulzen voor de Volvo, de verklaringen van aangevers dat zij werden beschoten. Verdachte is door alle aangevers herkend als de schutter. Drie van de aangevers zijn goed bekend met verdachte. Concluderend is er geen reden om aan de verklaringen van aangevers te twijfelen, nu zij op belangrijke punten worden ondersteund door overig bewijsmateriaal.
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat poging tot doodslag kan worden bewezen. Verdachte heeft geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en heeft hen ook daadwerkelijk geraakt. Ook heeft hij geschoten op de voorruit van de Volvo, terwijl daar mogelijk nog mensen in zaten of zich daar probeerden te verschuilen. Vol opzet kan worden aangenomen, gelet op de wijze waarop verdachte heeft geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de auto waar mensen om heen stonden.
Feit 2
Gelet op de verwondingen van [slachtoffer 1] , kan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden bewezen.
Feit 3
De primair ten laste gelegde zware mishandeling kan worden bewezen. Uit de letselverklaring blijkt dat een kogel dwars door de pols van [slachtoffer 2] is gegaan, hetgeen een fractuur heeft opgeleverd. [slachtoffer 2] moest hieraan geopereerd worden. Uit het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:HR:2018:1051) blijkt dat, indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere [slachtoffer 2] is vereist, in de regel geldt dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Feit 4
De subsidiair ten laste gelegde afpersing kan worden bewezen. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zijn tas heeft afgegeven. Ook verdachte heeft verklaard dat hij tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij zijn tas moest afgeven en dat hij dit ook heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat medeplegen niet kan worden bewezen, nu alle aangevers en verdachte hebben verklaard dat Pas geen wezenlijke bijdrage leverde aan de schietpartij en de afpersing.
4.3
Standpunt van de raadsman
Feit 1, feit 2 en feit 3
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de feiten 1, 2 en 3 dient te worden vrijgesproken, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten. De verklaringen van aangevers kunnen niet worden gebruikt om verdachte als schutter te identificeren, omdat deze onbetrouwbaar zijn. De getuigen zijn niet objectief en niet onafhankelijk, omdat zij vrienden of zelfs familie zijn en zij direct na het incident overleg voerden en elkaar daarna veelvuldig zagen. Aangevers hebben zelf de confrontatie opgezocht en hadden een motief om een valse verklaring af te leggen. Zij hadden namelijk zelf de confrontatie met verdachte opgezocht. Daarnaast zou het voor hen financieel onvoordelig zijn, als de daadwerkelijke schutter – hun supplier – vast kwam te zitten. De onafhankelijke getuige [getuige 1] heeft [naam 1] aangewezen als schutter. DNA-materiaal van verdachte is niet aangetroffen op de hulzen. Verder heeft de raadsman betoogd dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconstateerde letsel veroorzaakt is door een kogel. Concluderend dient verdachte integraal te worden vrijgesproken van de feiten 1 tot en met 3, aangezien objectief en onafhankelijk (steun)bewijs in de richting van zowel een andere schutter als een ander wapen wijst.
Feit 4
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voorwaardelijk verzoek
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman de volgende voorwaardelijke verzoeken gedaan:
  • [getuige 2] als getuige te doen horen;
  • aanvullend forensisch onderzoek te laten verrichten naar DNA op de hulzen en projectielen en daarbij het DNA van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te betrekken;
  • de aard en herkomst van de aangetroffen projectielen (nader) forensisch te laten onderzoeken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Feit 4
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde diefstal met geweld bewezen, omdat de rechtbank uit gaat van de beschrijving van de camerabeelden. Hieruit volgt dat verdachte de tas van de nek van aangever heeft afgenomen. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank medeplegen niet bewezen.
4.4.2.
Feit 1, 2 en 3
De verklaringen van aangevers
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte op aangevers heeft geschoten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Alle vier de aangevers hebben verklaard dat zij hebben gezien dat [bijnaam] een vuurwapen trok en dat hij daarmee begon te schieten. Allemaal wijzen zij [bijnaam] aan als de schutter. Verdachte heeft verklaard dat [bijnaam] zijn bijnaam is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers. Hetgeen zij hebben verklaard over de tasjesroof en de daarop volgende communicatie tussen de dief van de tas en de aangevers, blijkt namelijk te kloppen met objectief bewijsmateriaal zoals de beschrijving van de camerabeelden. Verdachte heeft bekend dat [slachtoffer 3] onder dreiging van een pistool zijn tas heeft afgegeven. Dit komt overeen met wat de aangevers daarover hebben verklaard. De verklaring van aangevers dat [bijnaam] meerdere keren heeft geschoten, wordt verder ondersteund door het letsel dat bij aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is geconstateerd en de overige bewijsmiddelen zoals deze hieronder in bijlage II zijn opgenomen. De verklaringen van aangevers ondersteunen elkaar over en weer. Concluderend acht de rechtbank hun verklaringen betrouwbaar.
Alternatief scenario
Verdachte heeft ontkend dat hij op aangevers heeft geschoten. Als alternatief scenario heeft hij opgeworpen dat niet hij, maar zijn vriend de schutter was. Op de zitting heeft hij verklaard dat het zijn wapen was, dat hij dit wapen aan zijn vriend heeft gegeven en dat zijn vriend er vervolgens mee heeft geschoten. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Hij is in een laat stadium – namelijk pas op de terechtzitting – met dit scenario gekomen. Bovendien acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte het wapen dat hij zelf die middag nog heeft gebruikt, aan zijn vriend zou hebben gegeven, op het moment dat de vier aangevers hem kwamen opzoeken. De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario al met al niet aannemelijk geworden.
Conclusie
Op basis van de verklaringen van aangevers, het bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geconstateerde letsel en de bevindingen van de politie ter plaatse, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde onder feit 1 bewezen. De rechtbank acht ook de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling en de onder feit 3 primair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen.
Voorwaardelijke verzoeken
Ten aanzien van de voorwaardelijke verzoeken die door de raadsman zijn gedaan, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van [getuige 2] als getuige af, omdat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank wijst ook het verzoek om de aard en herkomst van de aangetroffen projectielen nader te onderzoeken en het verzoek tot het laten verrichten van aanvullend forensisch onderzoek naar DNA op de hulzen en projectielen af. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak daarvan niet is gebleken. In het dossier bevindt zich immers al een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut. Naar het oordeel van de rechtbank is het evenmin noodzakelijk om het DNA van aangevers te betrekken bij onderzoek van de hulzen en projectielen. De rechtbank volgt de verdediging namelijk niet in haar suggestie dat één van de aangevers een wapen bij zich droeg.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 11 maart 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 11 maart 2021 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten) [slachtoffer 1] met een vuurwapen tegen het lichaam (in de linkerzij) van die [slachtoffer 1] heeft geschoten waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 3:
op 11 maart 2021 te Amsterdam, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schotverwonding aan de linker pols en een gebroken pols hetgeen chirurgisch ingrijpen noodzakelijk maakte) heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen in de linker pols van die [slachtoffer 2] te schieten;
feit 4:
op 11 maart 2021 te Amsterdam op of aan de openbare weg, bij de flat Kruitberg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (inhoudende een mapje met pasjes en een huissleutel en een paspoort en airpods en een geldbedrag van (ongeveer) 250 euro en een ov kaart, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het
- tonen aan en gericht houden op die [slachtoffer 3] een vuurwapen of een gasalarmpistool en
- het zeggen van de woorden: “Ik wil geld.”

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman
De raadsman heeft bij pleidooi de persoonlijke omstandigheden van verdachte toegelicht en naar voren gebracht dat verdachte open staat voor begeleiding en behandeling en dat hij zal meewerken aan de te stellen voorwaarden.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de [slachtoffer 2] van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op de openbare weg rond 19.00 uur – vlak voor een studentenflat in Amsterdam Zuid-Oost – opzettelijk geschoten op de vier aangevers, waarbij twee van hen daadwerkelijk zijn geraakt. Aangever [slachtoffer 2] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit zijn slachtofferverklaring blijkt dat de schietpartij daarnaast ook veel psychisch leed bij hem heeft veroorzaakt. Bovendien had het heel anders kunnen aflopen. Het is in ieder geval niet aan verdachte te danken dat de slachtoffers niet zijn overleden of niet ernstiger gewond zijn geraakt. Verder is het schokkend dat een jonge jongen als verdachte niet alleen op straat een pistool bij zich droeg, maar dit wapen vervolgens ook nog eens uit zijn tas trok en daarmee op lichtvaardige wijze gericht op mensen schoot.
Levensgevaarlijk vuurwapengeweld midden op straat schokt de samenleving in aanzienlijke mate en leidt tot gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid. Daarbij komt dat Amsterdam vaker te maken krijgt met vuurwapengeweld en schietpartijen. Gelet op de [slachtoffer 2] van de bewezenverklaarde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank ook gekeken naar de rapportages die omtrent verdachte zijn opgemaakt. Allereerst is de Pro Justitia rapportage van 2 juni 2021 van belang. De psycholoog heeft bij verdachte een psychische stoornis vastgesteld in de vorm van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Daarnaast is een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld en zijn er aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Op 25 augustus 2021 heeft de psycholoog aanvullend gerapporteerd en geadviseerd om feit 4 – indien bewezen – volledig aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 heeft de deskundige niet kunnen beoordelen of sprake is geweest van een doorwerking van de stoornis(sen) in de feiten.
Verder blijkt uit het reclasseringsadvies van 8 juni 2021 onder meer het volgende:
Het beeld dat we van betrokkene krijgen aan de hand van het (telefoon)gesprek dat we met hem hadden is tweeledig. Enerzijds krijgen we het beeld van een kwetsbare jongeman die een belaste jeugd heeft gehad en te maken had met ouders die vrijwel zijn hele leven afwezig waren. Op zijn 18e jaar wordt hij op straat gezet en stopt het contact met jeugdzorg en pleegzorg. Betrokkene moet zichzelf zien te redden en probeert om een maatschappelijk geaccepteerd leven op te bouwen, tot aan zijn 21e jaar komt hij niet in aanraking met justitie. Anderzijds krijgen we de indruk dat betrokkene momenteel aan het afglijden is. Hij loopt met een wapen op zak en houdt zich bezig met drugsgerelateerde activiteiten en wordt nu verdacht van ernstig gewelddadig delictgedrag. Het netwerk van betrokkene, zijn pro criminele houding en beperkte copingvaardigheden zien we als voornaamste risicofactoren.
De reclassering heeft geadviseerd om in geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, contact- en locatieverbod en het meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole.
Hoewel de rechtbank het advies van de reclassering begrijpt om een deels voorwaardelijke straf op te leggen verhoudt de [slachtoffer 2] van de feiten zich niet tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf. De wetgever heeft immers bepaald dat het opleggen van een deels voorwaardelijke straf alleen kan wanneer een gevangenisstraf van ten hoogste 4 jaar wordt opgelegd. Gelet op de [slachtoffer 2] van de bewezenverklaarde feiten ziet de rechtbank geen mogelijkheid tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de schietpartij. In plaats van (op de zitting) open kaart te spelen, heeft hij een ongeloofwaardige verklaring afgelegd dat niet hij, maar zijn vriend zou hebben geschoten. Daartegenover staat dat verdachte jong is en geen relevante documentatie heeft. Alles tegen elkaar afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden is.

9.Onttrekking aan het verkeer

De onderstaande inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet:
  • 1 STK munitie (G6036472);
  • 1 STK munitie (G6036468);
  • 1 STK munitie (G6036475);
  • 1 STK munitie (G6036478);
  • 1 STK munitie (G6036481).

10.De vorderingen benadeelde partij

10.1.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.089,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1522) betoogd dat sprake is van voldoende rechtstreekse schade. Verdachte heeft op de aangevers geschoten toen zij uit de Volvo kwamen. Bij het schieten is de voorruit van de Volvo geraakt. De vordering is verder onderbouwd en dient integraal te worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade toegebracht. De vordering is eenvoudig van aard en is onderbouwd. De materiële schade zal daarom volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.089,- (duizend en negenentachtig euro).
10.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.200,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt geteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien hij heeft betoogd dat verdachte van feit 1 en 3 dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering in een laat stadium aan de verdediging is verstrekt en de raadsman onvoldoende tijd heeft gehad om de vordering te bestuderen en deze met verdachte te bespreken.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de vordering eenvoudig van aard is en bovendien voldoende is onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering integraal dient te worden toegewezen. De rechtbank wijst bij wijze van voorschot een bedrag van € 1.200,- toe – te vermeerderen met de wettelijke rente – aangezien nog geen medische eindtoestand is bereikt.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 en feit 3 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van vooralsnog € 1.200,- (twaalfhonderd euro).
10.3.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.500,- aan vergoeding van affectieschade (de rechtbank begrijpt: materiële schade ter zake van het verlies van tas met inhoud), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu er geen bon van de tas in het dossier zit en er sprake lijkt te zijn van eigen schuld.
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman verzocht om de vordering af te wijzen, nu de aard en ernst van eventuele schade zich niet verhoudt tot affectieschade in algemene zin. Subsidiair heeft hij verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze niet of onvoldoende is onderbouwd.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu er geen bon van de tas is bijgevoegd, maakt de rechtbank gebruik van haar bevoegdheid om de schade te schatten. De rechtbank begroot de materiële schade op een bedrag van € 500,-
Concluderend zal de vordering tot vergoeding van materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).
10.4.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 150,- aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 700,- aan proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade dient te worden afgewezen, omdat deze niet is onderbouwd. De gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,-.
Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman verzocht om de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1. Subsidiair heeft hij verzocht om de gevorderde materiële schade en de vordering die ziet op de proceskosten af te wijzen, nu het rechtstreeks verband ontbreekt. Verder heeft de raadsman verzocht om ook de gevorderde immateriële schade af te wijzen, gelet op de mate van eigen schuld.
De beoordeling door de rechtbank
Niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet duidelijk hoe de schade aan de broek van [slachtoffer 4] zou zijn ontstaan. De gevorderde materiële schade wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).
10.5.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 557,50 aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade volledig dient te worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.200.-.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien hij heeft betoogd dat verdachte van feit 1 en 2 dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering in een laat stadium aan de verdediging is verstrekt en de raadsman onvoldoende tijd heeft gehad om de vordering te bestuderen en deze met verdachte te bespreken. Daarnaast is er sprake van eigen schuld.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is eenvoudig van aard en is onderbouwd. De materiële schade zal volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000.-.
Concluderend wordt de vordering in totaal toegewezen tot een bedrag van € 1.557,50 (duizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 en feit 3 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.557,50 (duizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 55, 57, 287, 300, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 4 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair:
eendaadse samenloop van
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
en
mishandeling
en
zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 4:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK munitie (G6036472);
  • 1 STK munitie (G6036468);
  • 1 STK munitie (G6036475);
  • 1 STK munitie (G6036478);
  • 1 STK munitie (G6036481).
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van:
1 STK broek (G6035742).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.089,- (duizend en negenentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.089,- (duizend en negenentachtig euro) te betalen aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] bij wijze van voorschot toe tot een bedrag van € 1.200,- (twaalfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.200,- (twaalfhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.557,50 (duizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent), bestaande uit een bedrag van € 557,50 (vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.557,50 (duizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en H.M.A.E. van Ooijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2021.