ECLI:NL:RBAMS:2021:5144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
13/752177-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a Overleveringswet met bevel tot tenuitvoerlegging van straffen in Nederland

Op 7 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld tijdens een openbare zitting op 15 juni 2021 en opnieuw op 7 juli 2021. De opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw, heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat de personalia in het EAB correct zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat een voorwaarde is voor de weigering van de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straffen kan worden overgenomen. De opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden en 2 jaren voor georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank concludeert dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgelegde straffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straffen bevolen, maar deze gevangenhouding direct geschorst onder dezelfde voorwaarden die golden bij de eerdere schorsing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752177-19
RK nummer: 21/2169
Datum uitspraak: 7 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juli 2019 door
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [plaatsnaam] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.A. Purperhart, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 7 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.A. Purperhart, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een:
judgement issued at the district court in Krakow, third criminal division on 22 June 2012, reference III K 184/11;
judgement issued at Krakow-Nowa Huta regional court in Krakow, second criminal division on 22 Nov. 2013, reference II K 449/12/N.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot deze vonnissen hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden (vonnis A) en 2 jaren (vonnis B), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie ter zitting van 7 juli 2021, is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde stukken volgt dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Op basis van het dossier en de door de raadsvrouw overgelegde verblijfs- en inkomensgegevens – waaruit onder andere volgt dat de opgeëiste persoon over de jaren 2016 tot en met 2020 steeds een inkomen van ruim 50 procent van de bijstandsnorm heeft genoten als werknemer – moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. De officier van justitie ter zitting van 7 juli 2021 heeft – anders dan de officier van justitie ter zitting van 15 juni 2021 – gesteld dat ten aanzien van een korte periode in 2019 geen gegevens zijn overgelegd over de feitelijke verblijfplaats van de opgeëiste persoon, zodat geen sprake is van een onafgebroken
feitelijkverblijf in Nederland. Daargelaten of hiermee aannemelijk is gemaakt dat de opgeëiste persoon in die korte periode feitelijk niet in Nederland heeft verbleven, merkt de rechtbank op dat een korte feitelijke onderbreking van het verblijf niet zonder meer de rechtmatigheid van dat verblijf aantast of onderbreekt. Ook gelet op alle overgelegde verblijfs- en inkomensgegevens, leidt het standpunt van de officier van justitie niet tot het oordeel dat de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland is aangetast of onderbroken.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Bij brief van 15 juni 2021 is door de IND onder andere meegedeeld dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de heer [opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
(poging tot) diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW, is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen, maar deze gevangenhouding direct schorsen onder dezelfde voorwaarden die golden bij de eerdere schorsing.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Krakow, Third Criminal Division,Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie
.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen en schorst deze gevangenhouding onder dezelfde voorwaarden die golden bij de eerdere schorsing. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.