In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 16 januari 2021 een naheffingsaanslag opgelegd aan [eiser] omdat zijn auto geparkeerd stond zonder dat hiervoor voldoende parkeergeld was betaald. [eiser] had echter op 4 januari 2021 een bewonersvergunning aangevraagd, die op 13 januari 2021 was toegekend. In de toekenningsbrief en de bijbehorende factuur stond vermeld dat de vergunning op 13 januari 2021 om 12.38 uur inging, maar er was onduidelijkheid over de werkelijke ingangsdatum van de vergunning.
Tijdens de zitting op 8 september 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet adequaat had gereageerd op de bezwaargronden van [eiser], wat leidde tot een motiveringsgebrek in de bestreden uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de informatie in de toekenningsbrief en factuur niet duidelijk genoeg was over de activering van de vergunning, wat begrijpelijke verwarring bij [eiser] veroorzaakte. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan zijn informatieplicht en dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep van [eiser] gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag van 16 januari 2021 ongeldig verklaard. Tevens is de heffingsambtenaar opgedragen het door [eiser] betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam.