ECLI:NL:RBAMS:2021:5114

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/5854
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van parkeerbelasting en geldigheid van bewonersvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een bewoner van Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 6 augustus 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan [eiser] omdat zijn auto geparkeerd stond zonder dat hiervoor voldoende parkeergeld was betaald. [eiser] had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 30 september 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft [eiser] beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 september 2021 was [eiser] niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, C.D.H. Helder, vertegenwoordigde hem. [eiser] voerde aan dat hij een vergunning had aangevraagd en dat de toekenningsbrief en factuur onduidelijk waren, wat leidde tot meerdere interpretaties. Hij stelde dat de vergunning al geldig was op het moment van de controle, maar de heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de vergunning pas geactiveerd werd na betaling.

De rechtbank oordeelde dat de toekenningsbrief inderdaad voor meerdere interpretaties vatbaar was, maar niet voor de interpretatie die stelde dat de vergunning al geldig was op het moment van de controle. De rechtbank concludeerde dat [eiser] op het moment van de controle geen geldige vergunning had en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen gelijk in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: C.D.H. Helder).

Procesverloop

Op 6 augustus 2020 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met een uitspraak op bezwaar van 30 september 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2021. [eiser] is niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. [eiser] heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. Per brief van 1 maart 2021 is dit verzoek vooralsnog afgewezen, omdat [eiser] recht heeft op studiefinanciering. De rechtbank wijst het verzoek nu definitief af. [eiser] heeft het griffierecht inmiddels betaald.
De naheffingsaanslag
2. Op 3 augustus 2020 om 11.03 uur is tijdens een controle geconstateerd dat de auto van [eiser] geparkeerd stond ter hoogte van de [adres] te Amsterdam, terwijl hiervoor geen of te weinig parkeergeld was betaald. De heffingsambtenaar heeft daarom aan [eiser] een naheffingsaanslag opgelegd.
3. [eiser] is het niet eens met de naheffingsaanslag. Hij voert aan dat hij een vergunning heeft aangevraagd. Volgens [eiser] zijn de door hem ontvangen toekenningsbrief van 3 augustus 2020 en de bijbehorende factuur onduidelijk en op meerdere manieren te interpreteren. Volgens [eiser] houdt de toekenningsbrief in dat hij al een vergunning heeft, maar dat deze vervalt indien hij niet binnen de termijn van zes maanden betaald. Ook in de factuur staat dat [eiser] een parkeervergunning heeft, maar dat hij een betalingstermijn van 30 dagen heeft. [eiser] heeft de betalingstermijn niet overschreden. Volgens [eiser] is de naheffingsaanslag dus opgelegd op de parkeerplaats waarvoor hij een vergunning heeft.
4. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de toekenningsbrief van 3 augustus 2020, in combinatie met de factuur voldoende blijkt dat de vergunning van [eiser] nog geactiveerd moest worden. Dit activeren gebeurt door de vergunning te betalen. De vergunning wordt na betaling binnen drie werkdagen geactiveerd. Volgens de heffingsambtenaar staat dit duidelijk vermeld in de door [eiser] ontvangen toekenningsbrief en factuur. Dat [eiser] de gegevens heeft uitgelegd als zijnde dat de vergunning direct geldig was, dient voor zijn rekening en risico te komen, aldus de heffingsambtenaar. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag is uitgeschreven op 3 augustus 2020 om 11.03 uur en op dat moment was eiser nog niet in het bezit van zijn bewonersvergunning, ook niet als men zou uitgaan van het standpunt van [eiser] .
5. De rechtbank overweegt dat de brief mogelijk voor meerdere interpretaties vatbaar is, maar in elk geval niet voor die interpretatie die ervan uit gaat dat de vergunning op 3 augustus 2020 al voor 11.29 uur geldig was. Dat tijdstip en die datum staan immers zonder onduidelijkheid in de toekenningsbrief. Dat betekent dat [eiser] , toen de auto werd gecontroleerd om 11.03 uur, in elk geval nog geen geldige vergunning had en dat op basis van de brief en de factuur ook niet anders had kunnen begrijpen. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6. [eiser] krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.