ECLI:NL:RBAMS:2021:5102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
13/751616-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot vertrouwensbeginsel en ontvankelijkheid van de officier van justitie

Op 14 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988 en gedetineerd in Nederland, was eerder betrokken bij een overleveringsverzoek dat rauwelijks was afgewezen door het openbaar ministerie. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een schending van het vertrouwensbeginsel, aangezien de zaak eerder was afgehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB nog steeds geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vordering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een vrijheidsstraf van één jaar en tien maanden, opgelegd door de rechtbank in Gniezno. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751616-21
RK nummer: 21/4303
Datum uitspraak: 14 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2019 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I. ] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat,
mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Judgment of the District Court in Gniezno of 20 December 2016(II K 796/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, negen maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De advocaat heeft naar voren gebracht dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege een schending van het vertrouwensbeginsel. Er is eerder een overleveringsverzoek op grond van onderhavig EAB aanhangig geweest. Het openbaar ministerie heeft destijds gemeend de zaak niet aan de rechter voor te leggen, maar heeft zelf het overleveringsverzoek rauwelijks afgewezen. Dat is ook aan de Poolse autoriteiten bericht. De opgeëiste persoon heeft toen ook schadevergoeding gekregen voor de tijd dat hij in overleveringsdetentie heeft gezeten. Nu ligt hetzelfde overleveringsverzoek met hetzelfde EAB voor. Dit is in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde. De opgeëiste persoon mocht erop vertrouwen dat de zaak helemaal was afgewikkeld. Dat de wet daarna is gewijzigd doet daar niet aan af.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer van de advocaat niet slaagt.
In 2019 is het overleveringsverzoek op basis van onderhavig EAB rauwelijks afgewezen door het openbaar ministerie vanwege het destijds geldende artikel 12 OLW. Het weigeren van de overlevering toen en het toekennen van de schadevergoeding aan de opgeëiste persoon maakt niet dat het EAB is opgehouden te bestaan. Met andere woorden, de Poolse autoriteiten hebben naar aanleiding van de rauwelijkse weigering in 2019 het EAB niet ingetrokken. Daarom staat het het openbaar ministerie vrij om nogmaals een vordering tot in behandeling nemen van het EAB in te dienen. De rechtbank wijst op het arrest AY van het Hof van Justitie van de Europese Unie [1] , waaruit volgt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit op elk EAB een beslissing moet nemen, ook als de overlevering eerder is geweigerd. Voorts overweegt de rechtbank dat de gestelde strijd met beginselen van behoorlijke procesorde, naar Unierecht geen grond oplevert om overlevering niet toe te staan. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23 OLW. Het is nu aan de rechtbank om dit overleveringsverzoek te beoordelen aan de hand van de sinds 1 april 2021 geldende OLW.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu uit het EAB en de brieven van 8 maart 2019, 3 april 2019 en 16 juli 2021 van de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende blijkt.
De dagvaarding werd gestuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor op
21 januari 2016 heeft opgegeven. De opgeëiste persoon is er toen op gewezen dat hij het adres dient op te geven waar correspondentie over de strafprocedure naartoe zal worden gezonden en dat hij ook nadien iedere adreswijziging dient door te geven. Hij is daarbij gewezen op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Tevens is hij tijdens dit verhoor gewezen op de mogelijkheid om een advocaat in de arm te nemen om hem tijdens het proces bij te staan. Van deze mogelijkheid heeft de opgeëiste persoon geen gebruik gemaakt.
De enkele – niet onderbouwde – opmerking van de opgeëiste persoon dat hij niets van dit verhoor afweet en niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten is onvoldoende om niet uit te gaan van het EAB en de bovengenoemde aanvullende informatie.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat gelet op die omstandigheden vast staat dat hij op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat laatste komt voor zijn rekening en risico.

6.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van 25 juli 2018, AY (Aanhoudingsbevel — Getuige), EU:C:2018:602