In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, eigenaren van een woning in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eisers, bestaande uit vier personen, hebben een boete opgelegd gekregen van in totaal € 20.500,- wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014. De gemeente stelde vast dat de woning werd gebruikt voor prostitutie, wat niet in overeenstemming is met de wetgeving die het gebruik van woningen reguleert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende toezicht hebben gehouden op het gebruik van hun woning en dat zij niet hebben voldaan aan hun zorgplicht als verhuurder. De rechtbank oordeelde dat de boetes, die later zijn gematigd naar rato van het eigendomsdeel, terecht zijn opgelegd. De eisers voerden aan dat er geen sprake was van onttrekking van de woning uit de woonruimtevoorraad, maar de rechtbank oordeelde dat de woning op het moment van controle niet werd bewoond door de huurder, maar werd gebruikt voor prostitutiedoeleinden. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers verworpen en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot verdere matiging van de boete. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond.