ECLI:NL:RBAMS:2021:5060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4859
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht buiten behandeling stellen aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van [eiseres] terecht buiten behandeling is gesteld. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] op 21 november 2019 een aanvraag heeft ingediend, maar dat zij niet tijdig de benodigde gegevens heeft verstrekt. Het college had op 26 november 2019 verzocht om aanvullende gegevens en een uiterlijke datum van 10 december 2019 gesteld voor het aanleveren van deze gegevens. Ondanks een verzoek om uitstel heeft [eiseres] niet de volledige gegevens, in dit geval de bankafschriften van november 2019, tijdig aangeleverd.

De rechtbank overweegt dat de verstrekte gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en dat de hersteltermijn die het college heeft geboden niet onredelijk kort is. De rechtbank wijst erop dat [eiseres] als zelfstandige haar financiële situatie kan veranderen en dat recente bankafschriften essentieel zijn voor het vaststellen van haar draagkracht. De rechtbank concludeert dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De rechtbank verklaart het beroep van [eiseres] ongegrond en bevestigt de beslissing van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: M. Mulders).
Partijen worden hierna [eiseres] en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 6 januari 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van [eiseres] om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand buiten behandeling gesteld.
Met een besluit van 14 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 juli 2021 via een videoverbinding (Skype). [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. [eiseres] heeft op 21 november 2019 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten voor rechtsbijstand en griffierecht. Om hierop te kunnen beslissen heeft het college met de brief van 26 november 2019 verzocht om aanvullende gegevens en 10 december 2019 als uiterlijke datum gesteld voor het aanleveren van die gegevens. Op 5 december 2019 heeft [eiseres] een deel van de gegevens verstrekt en om uitstel verzocht. Met de brief van
10 december 2019 is aan [eiseres] uitstel verleend tot 24 december 2019. [eiseres] heeft op
17 december 2019 nog een deel van de verzochte gegevens verstrekt en voor het verstrekken van de bankafschriften over de maand november 2019 nogmaals om uitstel gevraagd. Het college heeft geen nader uitstel verleend.
2. Het college heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat [eiseres] niet tijdig de benodigde gegevens aan het college heeft verstrekt. Volgens het college heeft [eiseres] voldoende tijd gehad om de stukken in te dienen. Het college stelt dat de stukken nodig zijn om de draagkracht van [eiseres] te kunnen berekenen. De financiële situatie van [eiseres] kan namelijk nog veranderen, aangezien [eiseres] als zelfstandige werkzaam is.
Standpunt [eiseres]
3. [eiseres] voert aan dat het college slechts het bankafschrift over de maand november 2019 mist en dit dus een kleinigheid is. De aanvraag zou niet buiten behandeling gesteld moeten worden als het slechts om één bankafschrift gaat. [eiseres] voert ook aan dat zij tijdig en met een goede reden een verzoek om uitstel heeft gedaan en op grond van het beleid van het college daarom een hersteltermijn verleend had moeten worden. Bovendien stelt [eiseres] dat haar recht op bijstand al vastgesteld is over het jaar 2019 met het door [eiseres] overgelegde besluit van 23 augustus 2019. Het college beschikte wel over bankafschriften van de maanden september en oktober 2019. Het college had op grond van deze stukken ook het recht op bijstand van [eiseres] kunnen vaststellen. [eiseres] voert ten slotte aan dat het college geen fatale termijn heeft gesteld voor het indienen van de gegevens.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
6. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet, bepaalt verweerder welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of het college de aanvraag van [eiseres] terecht buiten behandeling heeft gesteld.
8. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale raad van Beroep (CRvB) [1] , moet een hersteltermijn als hier aan de orde, afgestemd zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn bij het bestuursorgaan aan te leveren. Uit het oogpunt van actieve en adequate informatieverstrekking wordt de aanvrager gewezen op de mogelijkheid om voor afloop van de hersteltermijn om verlenging van die termijn te vragen ingeval bepaalde gegevens niet in het bezit van de aanvrager zijn en medewerking van derde personen of instanties nodig is om gevraagde gegevens en bescheiden te verkrijgen.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de bankafschriften over de maand november 2019 niet binnen de gegeven hersteltermijn door [eiseres] zijn verstrekt.
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bankafschriften over de maand november 2019 nodig om een besluit te nemen op de aanvraag. Het gaat namelijk om recente bankafschriften die van belang zijn voor het beoordelen van de draagkracht van [eiseres] . Bovendien is [eiseres] werkzaam als zelfstandige, waardoor haar financiële situatie per maand aanmerkelijk kan veranderen.
11. De rechtbank is van oordeel dat de aan [eiseres] geboden hersteltermijn niet onredelijk kort is en dat de hersteltermijn voldoende is afgestemd op de aard en omvang van de gevraagde gegevens. De gegevens waar het college om heeft verzocht zijn namelijk de bankgegevens van [eiseres] en dat zijn standaard gegevens waarover [eiseres] zou moeten kunnen beschikken dan wel gegevens die makkelijk te verkrijgen zijn.
12. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat was om binnen de gestelde hersteltermijn over deze gegevens te beschikken en deze te verstrekken. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] toegelicht dat [eiseres] moeite heeft met het gebruikmaken van het internet en daarbij hulp nodig heeft. [eiseres] heeft dan blijkbaar wel hulp gekregen om de bankafschriften over de maanden september en oktober 2019 te kunnen verstrekken, maar dat zou dan niet zijn gelukt voor de bankafschriften over de maand november 2019. Dat [eiseres] geen hulp heeft kunnen krijgen voor het verstrekken van de bankafschriften over de maand november 2019 is niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft [eiseres] vanaf 26 november 2019 tot en met
24 december 2019 daarvoor tijd gehad. Niet is aannemelijk gemaakt dat die termijn onvoldoende is voor gegevens waarover [eiseres] redelijkerwijs zelf over dient te kunnen beschikken.
13. Dat naar aanleiding van een andere aanvraag het recht op bijzondere bijstand aan [eiseres] is toegekend met het besluit van 23 augustus 2019, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Voor deze aanvraag geldt namelijk een beoordelingsperiode voorafgaande aan 23 augustus 2019. In deze procedure heeft het college gevraagd om gegevens over een andere periode, namelijk van ná augustus 2019.
14. Ook het standpunt van [eiseres] dat zij ervan uit mocht gaan dat de brief van
10 december 2019 geen fatale termijn betrof leidt niet tot een ander oordeel. In deze brief staat slechts de mogelijkheid van het verlengen van de hersteltermijn genoemd. Het is vervolgens aan het college om te beoordelen of er aanleiding is de hersteltermijn ook daadwerkelijk te verlengen. [eiseres] kon er dus niet van uitgaan dat zij nog een hersteltermijn zou krijgen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen dat is overwogen in overweging 12, het college ook niet gehouden was om nogmaals een extra termijn te stellen.
Conclusie
15. Het college heeft de aanvraag van [eiseres] terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395.