ECLI:NL:RBAMS:2021:5055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4810
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering en verblijfsrecht van partner in het kader van het Chavez-Vilchez arrest

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de bijstandsuitkering van eiseres, die samenwoont met haar partner, die geen verblijfsrecht heeft. Eiseres heeft een bijstandsuitkering ontvangen die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was gewijzigd naar 50% van de gezinsuitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, maar het college heeft het bezwaar gegrond verklaard zonder de bijstandsuitkering te verhogen naar 100% van de gezinsnorm, omdat de partner geen afgeleid verblijfsrecht zou hebben op basis van het Chavez-Vilchez arrest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van het kind van eiseres, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, geen recht heeft op bijstand omdat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de vader en het kind. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat er wel een afhankelijkheidsrelatie bestaat, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de feiten en omstandigheden, waaronder de erkenning van het kind door de vader en de zorg die eiseres voor het kind heeft gehad.

De rechtbank concludeert dat de vader geen recht op bijstand heeft en dat het college terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft vastgesteld op 50% van de gezinsuitkering. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: H. van Golberdinge).
Partijen worden hierna [eiseres] en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 5 februari 2020 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van [eiseres] gewijzigd naar 50% van de gezinsuitkering en bijzondere bijstand toegekend.
Met een besluit van 28 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021 via een videoverbinding (Skype). [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. [eiseres] woont samen met [de persoon 1] (de vader), hun kind [de persoon 2] (het kind) en twee andere kinderen uit een eerdere relatie van [eiseres] . [eiseres] en het kind hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Met een beslissing van 19 april 2019 heeft de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid besloten dat de vader geen afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van het Chavez-Vilchez arrest [1] . Het daartegen ingediende bezwaar is bij beslissing van 9 oktober 2019 ongegrond verklaard. De vader heeft hiertegen beroep en hoger beroep ingesteld. Deze beroepen zijn ongegrond verklaard.
2. Met het primaire besluit is de bijstandsuitkering van [eiseres] van 1 juli 2019 tot en met 3 oktober 2019 gewijzigd naar 50% van de gezinsuitkering, omdat de vader bij [eiseres] is gaan wonen en geen recht heeft op bijstand. Met het primaire besluit is aan [eiseres] ook bijzondere bijstand toegekend voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 3 oktober 2019 tot het bedrag van het extra kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, omdat [eiseres] kinderen heeft onder de 18 jaar waar zij kinderbijslag voor krijgt.
3. Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar van [eiseres] gegrond verklaard. Omdat [eiseres] onder het sociaal minimum voor alleenstaande ouders komt is per 1 november 2019 bijzondere bijstand tot maximaal de hoogte van het extra kindgebonden budget voor alleenstaande ouders toegekend. Volgens het college kan de bijstandsuitkering echter niet worden verhoogd naar 100% van de gezinsuitkering. Het college stelt namelijk dat de vader geen verblijfsrecht heeft en daarom geen recht heeft op bijstand. Volgens het college is er geen sprake van een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez, omdat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de vader en het kind. Het kind heeft namelijk altijd bij zijn moeder gewoond en is pas op zijn vierde door de vader erkend. [eiseres] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd als de vader het land moet verlaten.
Standpunt [eiseres]
4. Volgens [eiseres] zou het college wel de bijstandsuitkering naar de gezinsnorm moeten toekennen, omdat de vader een afgeleid verblijfsrecht heeft. [eiseres] stelt dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de vader en het kind. De vader is namelijk de biologische en juridische vader, woont bij het kind en zorgt voor het kind. [eiseres] voert aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de afhankelijkheidsrelatie tussen de vader en het kind. [eiseres] stelt dat het kind afhankelijk is van beide ouders en dat het schadelijk voor de ontwikkeling van het kind zou zijn als hij van een van zijn ouders gescheiden zou worden. Aangezien de vader op grond hiervan een afgeleid verblijfsrecht heeft zou het gezin een bijstandsuitkering naar de gezinsnorm moeten krijgen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiseres] een gedragswetenschappelijk onderzoek overgelegd.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Op grond van het tweede lid wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank moet beoordelen of de bijstandsuitkering verhoogd dient te worden naar de norm (van 100%) van een gezinsuitkering omdat de vader een afgeleid verblijfsrecht heeft.
7. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie eraan in de weg staat dat een kind, zijnde een burger van de EU, gedwongen zou zijn om het grondgebied van de EU te verlaten, doordat aan een ouder het verblijfsrecht in de betrokken lidstaat wordt geweigerd. Bij de beoordeling of dit het geval is, moet worden vastgesteld of er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder en of het kind de EU zou moeten verlaten in geval van een weigering van verblijfsrecht aan die ouder. Hierbij dienen, in het hogere belang van het kind, alle betrokken omstandigheden in de beschouwing te worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van het kind, de mate van affectieve relatie van het kind met zowel de ouder die burger van de Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.
8. Voorop dient te worden gesteld dat in een geval als hier, waarbij er een aanvraag tot verhoging van de bijstand is ingediend, de periode van beoordeling de datum van de aanvraag (22 november 2019) tot en met de datum van het primaire besluit (5 februari 2020) is.
9. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft met de besluiten van 19 april 2019 en 4 oktober 2019 de aanvraag om een document waaruit blijkt dat de vader een afgeleid verblijfsrecht heeft afgewezen. Deze besluiten zijn dus kort voor de in deze te beoordelen periode, van 22 november 2019 tot 5 februari 2020, genomen.
10. Het college heeft ook zelfstandig getoetst aan de criteria uit het arrest Chavez-Vilchez. Het college heeft overwogen dat de vader het kind pas heeft erkend toen hij de leeftijd van vier en een halve jaar had bereikt. Het kind heeft daarvoor altijd bij [eiseres] gewoond. De zorg en de opvoeding van het kind heeft ook altijd bij [eiseres] gelegen. Volgens het college is het bovendien niet aannemelijk dat de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd als de vader het land moet verlaten en is er dus geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen de vader en het kind. Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de conclusie van het college te dragen dat er geen afhankelijkheidsrelatie bestaat als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
11. De rechtbank heeft kennis genomen van het door [eiseres] overgelegde gedragswetenschappelijk onderzoek (het rapport) uitgevoerd in maart en april 2020. Ten aanzien van dit rapport, overweegt de rechtbank als volgt. In zijn algemeenheid volgt uit het rapport wel dat het kind meer gebaat is bij aanwezigheid van de vader, maar de toets waar het hier om gaat is of het kind en de vader een zodanige afhankelijkheidsrelatie hebben dat het kind de EU zou moeten verlaten in het geval het verblijfsrecht van de vader wordt geweigerd. In het rapport wordt in het algemeen beschreven wat de gevolgen voor een kind zijn als het verblijfsrecht van de vader wordt geweigerd. Uit bijlage 1 volgt dat de kwaliteit van de omgevingscondities in negen van de veertien in het onderzoek omschreven domeinen niet wijzigen bij een vergelijking van de bestaande situatie, met de situatie dat er sprake is van de verwachting van voortgezet verblijf van vader en de situatie van de verwachting van een terugkeer naar het land van herkomst. Uit het rapport volgt wel dat het kind meer positieve gevoelens uit ten opzichte van de vader dan [eiseres] , maar dit komt omdat [eiseres] strenger is voor het kind. Bovendien volgt uit het rapport dat er sprake is van gedesorganiseerde gehechtheid tussen de vader en het kind. Naar het oordeel van de rechtbank is met de inhoud van het rapport niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
12. Dit betekent dat de vader geen recht op bijstand heeft. Het college heeft daarom terecht een bijstandsuitkering naar de norm van 50% van een gezinsuitkering aan [eiseres] toegekend.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiseres] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).