ECLI:NL:RBAMS:2021:5050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
13/126626-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaringen en vrijspraken in jeugdstrafrechtzaak met camerabeelden als bewijs

Op 19 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken en een bedreiging. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 5 augustus 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R. Willemsen, de vordering heeft gedaan tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. S. Ben Tarraf, heeft vrijspraak bepleit voor de meeste feiten, met argumenten over de onbetrouwbaarheid van de herkenningen op basis van camerabeelden. De rechtbank heeft de herkenningen als onbetrouwbaar beoordeeld in twee van de vijf ten laste gelegde feiten, wat heeft geleid tot vrijspraak voor deze feiten. Echter, de rechtbank heeft bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraken en de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn kwetsbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/126626-21 (A); 13/121058-21 (B); 13/272120-20 (tul); 13/218436-20 (tul); en 23/001906-19 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
verblijfsadres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Willemsen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Ben Tarraf naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
in zaak A– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, samen met een of meer anderen, heeft schuldig gemaakt aan:
woninginbraak, waarbij goederen zijn weggenomen die toebehoorden aan [persoon 1] , op 1 mei 2021;
diefstal van goederen die toebehoorden aan [persoon 2] , op 20 januari 2021;
diefstal van een tag die toebehoorde aan [persoon 3] op 13 februari 2021;
diefstal van een accutester die toebehoorde aan de ANWB op 6 april 2021;
woninginbraak, waarbij goederen zijn weggenomen die toebehoorden aan [persoon 4] op 31 oktober 2020.
Aan verdachte is
in zaak B– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [persoon 5] op 4 mei 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van zaak A heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen door middel van schakelbewijs. Verdachte was telkens samen met dezelfde medeverdachte en had een groene Canada Goose jas aan. Beiden zijn door verschillende verbalisanten herkend op basis van camerabeelden en/of stills.
In zaak B vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht kan niet worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde in zaak A. De raadsman heeft bepleit dat de herkenningen onbetrouwbaar zijn, nu deze slechts zijn gebaseerd op het dragen van een Canada Goose jas of een New York Yankees pet. Bovendien heeft de raadsman gesteld dat de herkenningen mede tot stand zijn gekomen op basis van een compilatie van vier foto’s. Op één van deze foto’s was zijn cliënt duidelijk te herkennen. Door deze compilatie werd vervolgens ten onrechte bij verbalisanten de suggestie gewekt dat de persoon op de andere drie foto’s ook zijn cliënt betrof, terwijl deze foto’s, zo stelde de raadsman, veel minder duidelijk waren. Ten aanzien van de feiten 1 en 3 in zaak A heeft de raadsman verder aangevoerd dat de betrokkenheid van verdachte niet kan worden vastgesteld op basis van de uitgelezen gegevens van de telefoon van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon vaak aan anderen uitleent.
Ten aanzien van het tenlastegelegde in zaak B heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraken in zaak A, feiten 2 en 4
Zaak A, feit 2
Op 23 januari 2021 heeft [persoon 2] aangifte gedaan van diefstal. Hij heeft verklaard dat hij op 20 januari 2021 ontdekte dat de goederen die in zijn auto lagen waren weggenomen, waaronder een MacBook met laptoptas en een Jumbotas met accugereedschap. Aangever heeft op camerabeelden twee personen gezien die voornoemde goederen vasthebben. Verbalisanten hebben verdachte herkend op basis van een aandachtsvestiging. Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 augustus 2021 verklaard dat hij niet op de camerabeelden is te zien.
Bij de aandachtsvestiging is een bijlage met vier foto’s van drie verschillende diefstallen opgenomen, te weten
stillsvan camerabeelden. Bij de aandachtsvestiging staat vermeld dat het om één en dezelfde persoon gaat, terwijl de vertoonde foto’s betrekking hebben op meerdere diefstallen. In die compilatie van foto’s valt op dat de persoon op één van de foto’s (de onderste) aanzienlijk duidelijker in beeld is en daardoor mogelijk beter te herkennen is, dan dat voor de andere foto’s geldt. Indien de persoon vanaf de foto herkend wordt waarop hij duidelijk in beeld is betekent dat nog niet dat die persoon ook op de andere foto’s herkend kan worden. De tekst bij de aandachtsvestiging – inhoudende dat het gaat om één en dezelfde persoon – is dan ook misleidend te noemen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de herkenningen op deze wijze onbetrouwbaar tot stand gekomen, zodat de processen-verbaal waarin de herkenningen zijn opgemaakt niet worden gebruikt voor het bewijs. Zonder gebruikmaking van de herkenningen vindt de verklaring van aangever geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde in zaak A.
Zaak A, feit 4
Uit de aangifte van [persoon 6] volgt dat op 6 april 2021 een accutester is weggenomen uit zijn autobus van de ANWB. Op de dashboardcamera is te zien dat drie personen bij het voertuig lopen, waarna één van hen wegloopt. Enkele minuten later heeft één van de twee achtergebleven personen iets zwarts in zijn hand, wat aangever heeft herkend als zijn gestolen accutester. Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 augustus 2021 verklaard dat hij zichzelf op de camerabeelden heeft herkend als diegene die wegloopt, maar niets heeft gestolen. Verdachte is – naar eigen zeggen – niet meer teruggelopen naar de ANWB-bus.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet als (volstrekt) onaannemelijk terzijde kan worden geschoven. Het dossier bevat geen bewijs dat dit scenario weerspreekt. Verdachte zal daarom van feit 4 in zaak A worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewezenverklaringen [1]
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich, samen met een of meer anderen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 5 tenlastegelegde woninginbraken en de onder 3 tenlastegelegde diefstal. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zaak A, feit 1
[persoon 1] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning, gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam. Aangever heeft verklaard dat hij zijn woning op 1 mei 2021 omstreeks 9:00 uur afgesloten heeft achtergelaten en op 2 mei 2021 omstreeks 00:43 uur ontdekte dat het zijraam was ingegooid met een stoeptegel. In de bijlage van de aangifte is vermeld dat een zwarte sporttas, twee telefoons en een iPad (met serienummer [serienummer 1] ) zijn weggenomen. [2] In de telefoon van verdachte [3] is een gesprek aangetroffen van 1 mei 2021 omstreeks 22:52 uur, waarbij door de gebruiker van de telefoon van verdachte het serienummer van de gestolen iPad is doorgestuurd. [4] In het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van de plaats delict worden beschreven is genoteerd dat op 1 mei 2021 omstreeks 21:01:43 uur drie personen in beeld komen. Verder is omschreven dat NN2 en NN3 om 22:05:32 uur bij de deur staan, waarna een geluid van het dichttrekken van de deur is te horen. Vervolgens loopt NN3 weg met een zwarte tas. [5] Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geverbaliseerd dat zij verdachte op basis van de camerabeelden van een woninginbraak aan de [adres 2] hebben herkend. [6] Ook verbalisant [verbalisant 3] heeft geschreven dat hij verdachte op basis van de in deze zaak beschikbare camerabeelden heeft herkend. [7]
Betrouwbaarheid van herkenningen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van de herkenningen van verbalisanten kan worden vastgesteld dat verdachte een van de personen is op de camerabeelden. Zij stelt daarbij voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte kan worden afgeleid, zoals in onderhavige zaken het geval is.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen aan de hand van (
stillsvan) camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre daarop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Eerst dient daarom te worden onderzocht wat de kwaliteit van (de
stillsvan) de camerabeelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Verder is van belang op basis waarvan de herkenningen hebben plaatsgevonden. Daarbij geldt dat een herkenning betrouwbaarder is als deze is gebaseerd op een ontmoeting in levenden lijve, dan wanneer deze is gebaseerd op een foto of op andere beelden. In dat kader komt ook waarde toe aan de aard en de frequentie van de ontmoeting(en) en het tijdsverloop sinds die ontmoeting(en). Tot slot kan voor de betrouwbaarheid worden gekeken naar het aantal (onafhankelijke) herkenningen.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit wetenschappelijk onderzoek naar voren komt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dat maakt het doorgaans lastig om een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent.
Beoordeling
De rechtbank vindt de herkenningen – gelet op voorgaand beoordelingskader – betrouwbaar. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop een herkenning te baseren. Hierop zijn voldoende kenmerkende onderdelen van het gezicht van de afgebeelde persoon te zien. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op basis van bewegende beelden specifiek beschreven waaraan zij verdachte herkenden, waaronder zijn neus, zijn haarlijn en zijn smalle gezicht. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] kenden en herkenden verdachte omdat zij op 11 mei 2021 het verhoor van verdachte hebben afgenomen.
De rechtbank vindt – op grond van de aangifte, het aangetroffen gesprek op de telefoon van verdachte, de camerabeelden en de herkenningen – bewezen dat verdachte zich op 1 mei 2021, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt een woninginbraak aan de [adres 2] . De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 mei 2021, dat een ander op 1 mei 2021 het serienummer van de gestolen iPad moet hebben verstuurd omdat hij zijn telefoon vaak uitleent, is niet aannemelijk geworden.
Zaak A, feit 3
Op 16 februari 2021 heeft [persoon 3] aangifte gedaan van diefstal. Hij heeft verklaard dat hij zijn auto op 14 februari 2021 had geparkeerd in de garage aan de [adres 3] te Amsterdam en dat hij op 15 februari 2021 ontdekte dat een afstandsbediening voor de in- en uitgang van de garage (de rechtbank begrijpt: een tag) was weggenomen. [8] De voorzitster van de Vereniging van Eigenaren van het betreffende appartementencomplex heeft verklaard dat zij constateerde dat de gestolen tag op 13 februari 2021 is gebruikt. [9] Toen aangever met deze informatie werd geconfronteerd verklaarde hij dat hij zijn auto op 13 februari 2021 niet heeft gebruikt, dat het goed kan zijn dat de inbraak op 13 februari 2021 is gepleegd en dat de personen die op de camerabeelden te zien zijn gebruikmaken van de gestolen tag. [10] In het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven staat geschreven dat op 13 februari 2021 twee personen te zien zijn. Eén van hen draagt een groene Canada Goose jas met bruine bontkraag. De ander draagt zwarte kleding. [11] In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, waarin een omschrijving van de camerabeelden is gegeven, is gerelateerd dat twee verdachten in de parkeergarage richting het garagehek lopen, waarna het garagehek opent en de verdachten door het geopende hek lopen. [12] Verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachte op basis van de camerabeelden herkend. [13] Ter terechtzitting van 5 augustus 2021 heeft de rechtbank waargenomen dat de persoon met de groene jas, die zichtbaar is op de camerabeelden met bestandsnaam “ [bestandsnaam] ”, een op een afstandsbediening lijkend voorwerp vast heeft. [14] Toen verdachte tijdens zijn verhoor op 11 mei 2021 werd geconfronteerd met een
stillvan voornoemd beeldfragment, verklaarde hij dat het klopt dat hij zo’n groene jas heeft. [15] Verbalisant [verbalisant 4] heeft geverbaliseerd dat de groenkleurige Canada Goose jas die tijdens de insluitingsfouillering van verdachte in beslag is genomen exact dezelfde jas is als de jas van de dader in deze zaak. [16] De telefoon van verdachte [17] bevond zich blijkens de uitgelezen historische verkeersgegevens van zijn telefoon op 13 februari 2021 in de omgeving van de [adres 3] . [18]
Betrouwbaarheid van herkenningen
Ook hier staat de rechtbank voor de vraag of op basis van de herkenningen van verbalisanten kan worden vastgesteld dat verdachte een van de personen is op de beelden. Zij past bij de beantwoording van die vraag hetzelfde beoordelingskader toe als hiervoor uiteen is gezet.
Beoordeling
De rechtbank vindt de herkenning – gelet op voorgaand beoordelingskader bij feit 1 – betrouwbaar. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop een herkenning te baseren. Op de beelden zijn voldoende kenmerkende onderdelen van het gezicht van de afgebeelde persoon te zien. Verbalisant [verbalisant 3] kende en herkende verdachte omdat hij op 11 mei 2021 het verhoor van verdachte heeft afgenomen.
De rechtbank vindt – op grond van voornoemde bewijsmiddelen – bewezen dat verdachte zich op 13 februari 2021, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de tag.
Zaak A, feit 5
Aangeefster [persoon 4] heeft verklaard dat op 31 oktober 2020 in haar studentenkamer aan de [adres 4] te Amsterdam is ingebroken, waarbij een MacBook, Apple AirPods en een laptop (merk: Lenovo; serienummer: [serienummer 2] ) zijn weggenomen. Verder verklaarde aangeefster dat zij zag dat haar raam aan de straatzijde open stond, terwijl dit raam gesloten was toen zij haar kamer eerder die dag verliet. [19] In de bijlage van de aangifte zijn
stillsvan de camerabeelden toegevoegd. [20] Deze
stills,waarop twee personen staan afgebeeld, zijn bekeken door drie verbalisanten, die verdachte daarop hebben herkend. [21] Op de telefoon van verdachte [22] is bovendien een foto van de gestolen Lenovo laptop voorzien van het hierboven genoemde serienummer aangetroffen. Deze foto is op 31 oktober 2020 gemaakt. [23]
Betrouwbaarheid van herkenningen
De rechtbank ziet zich opnieuw voor de vraag gesteld of op basis van de herkenningen van verbalisanten kan worden vastgesteld dat verdachte een van de personen is op de beelden. Zij past bij de beantwoording van die vraag hetzelfde beoordelingskader toe als bij feiten 1 en 3, zoals hierboven uiteen is gezet.
Beoordeling
De rechtbank vindt de herkenningen – gelet op bovengenoemd beoordelingskader – betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de
stillsvan voldoende kwaliteit zijn om daarop een herkenning te baseren. Hierop zijn voldoende kenmerkende onderdelen van het gezicht van de afgebeelde persoon te zien. De verbalisanten hebben telkens specifiek beschreven waaraan zij verdachte herkenden, waaronder zijn gezicht, zijn mond en zijn neus. De drie verbalisanten kenden en herkenden verdachte bovendien ambtshalve van (een) eerdere ontmoeting(en).
De rechtbank vindt – op grond van de aangifte, de aangetroffen foto in de telefoon van verdachte en de herkenningen – bewezen dat verdachte zich op 31 oktober 2020, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak aan de [adres 4] .
Zaak B
Aangever [persoon 5] heeft verklaard dat een man in een groene jas op 4 mei 2021 te Amsterdam aanstalten maakte om met een baksteen een zwaaiende beweging in zijn richting te maken. [24] Verdachte heeft ter terechtzitting van 5 augustus 2021 bekend dat hij een baksteen heeft gepakt om aangever bang te maken. Hij wilde dat aangever zijn vriend zou loslaten. [25]
Op grond van deze omstandigheden kon bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht de tenlastegelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1
op 1 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning gelegen aan de [adres 2] , een sporttas en telefoons en een iPad, die aan [persoon 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van die woning hebben verschaft door middel van braak;
Feit 3
op 13 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een tag, die aan [persoon 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 5
op 31 oktober 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, uit een woning gelegen aan de [adres 4] , een Lenovo laptop en een Macbook en Apple Airpods, die aan [persoon 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van die woning hebben verschaft door middel van inklimming;
Zaak B:
op 4 mei 2021 te Amsterdam de heer [persoon 5] heeft bedreigd met zware mishandeling door een baksteen te pakken en een zwaaiende beweging te maken in de richting van die voornoemde Bouhou.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle tenlastegelegde feiten – met toepassing van het volwassenenstrafrecht – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 211 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatiegebod met elektronisch toezicht, het volgen van een opleiding en schuldhulpverlening.
De officier van justitie heeft, gelet op de ernst van het feit, benadrukt dat niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft vastgezeten. Daarom heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte ook een taakstraf van 240 uren op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft vastgezeten. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat verdachte de tenlastegelegde bedreiging in zaak B heeft gepleegd om een ander te helpen. De raadsman heeft benadrukt dat verdachte kwetsbaar is en dat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij graag verder wil met zijn leven.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan drie vermogensdelicten. Hij heeft twee keer ingebroken in een woning en één keer gestolen uit een auto. Als gevolg van het handelen van verdachte – met geen ander doel dan eigen financieel gewin – hebben de slachtoffers schade en hinder ondervonden. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor eigendommen van anderen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door reclasseringswerker mevrouw J. Huijbers opgestelde adviesrapport van Reclassering Nederland van 13 juli 2021. Hierin wordt, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat verdachte sinds jongs af aan in diverse pleeggezinnen en instellingen heeft gewoond. Verdachte is een periode dakloos geweest, maar verblijft sinds anderhalf jaar in een instelling voor begeleid wonen van [begeleid wonen]. Verdachte heeft forse schulden en krijgt hulp van PuurZuid bij het afbetalen hiervan. Het is verdachte nog niet gelukt om een opleiding af te ronden.
Ten aanzien van het tenlastegelegde heeft de reclassering gerapporteerd dat verdachte de gevolgen van zijn handelen niet heeft overzien en dat hij ten tijde van het tenlastegelegde in het kader van eerdere veroordelingen in een proeftijd liep. Als verdachte schuldig wordt bevonden aan het samen met anderen plegen van diefstallen bevindt hij zich een negatief sociaal netwerk.
Sinds de voorlopige hechtenis van verdachte per 9 juni 2021 is geschorst onder bijzondere voorwaarden, waaronder een locatiegebod met elektronisch toezicht, is het risico op recidive verminderd. Verdachte houdt zich aan afspraken met zijn toezichthouder van de reclassering, zijn begeleider van [begeleid wonen], zijn schuldhulpverlener van PuurZuid en zijn behandelaren van Inforsa. Verdachte is kwetsbaar en mist vaardigheden om zijn problemen zelfstandig op te lossen. Verdachte kan moeilijk omgaan met teleurstellingen. Met de juiste hulp en begeleiding wordt verdachte in staat geacht om een delictvrij bestaan en een stabiele leefsituatie op te bouwen. Verdachte zal in september 2021 starten met de opleiding Travel and Hospitality (niveau III) aan het [naam school] .
Nu verdachte een opleiding gaat volgen en pedagogisch beïnvloedbaar wordt geacht is geadviseerd om verdachte te berechten via het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden die in het kader van het schorsingstoezicht zijn opgelegd: een meldplicht bij Reclassering Nederland, het volgen van een ambulante behandeling bij Inforsa, begeleid wonen bij [begeleid wonen] of een soortgelijke instelling, een locatiegebod met elektronische controle op zijn verblijfadres, het volgen van de opleiding Travel en Hospitality niveau III aan het [naam school] en meewerken aan een schuldhulpverleningstraject bij PuurZuid, ook indien dit bewindvoering inhoudt. De reclassering acht continuering van het locatiegebod met elektronische controle noodzakelijk, omdat het risico op onttrekking aan voorwaarden, bij een terugval in het gebruik van softdrugs of een teleurstellende gebeurtenis in zijn leven, is verhoogd.
Reclasseringswerker mevrouw J. Huijbers heeft ter terechtzitting van 5 augustus 2021 haar advies om verdachte via het jeugdstrafrecht te berechten bevestigd. Bij dat advies is het wegingskader ASR gehanteerd. Zij heeft benadrukt dat met continuering van de huidige schorsingsvoorwaarden aan verdachte het meest geschikte behandelkader kan worden geboden om te bewerkstelligen dat verdachte een stabiele leefsituatie kan opbouwen.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht (het zogenaamde “adolescentenstrafrecht”) worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en maakt de conclusies uit het reclasseringsrapport tot de hare. Het jeugdstrafrecht zal worden toegepast.
De straf
Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor jeugdigen en naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt de recidive van verdachte als strafverzwarend mee, maar houdt ook rekening met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is. Verder wordt als strafverzwarend meegewogen dat verdachte de bewezenverklaarde feiten in zaak A samen met een of meer anderen heeft gepleegd.
Bij de rechtbank is het beeld ontstaan dat verdachte op een kruispunt in zijn leven staat. Verdachte kan (met de nodige hulp) zijn leven een andere wending geven en een delictvrij bestaan opbouwen. Doet hij dat niet, dan zal hij waarschijnlijk delicten blijven plegen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Verdachte heeft samen met anderen diefstallen gepleegd. De rechtbank maakt zich daarom zorgen over de kringen waarin verdachte zich begeeft. De hoop is dat verdachte, gezien zijn jonge leeftijd, zijn motivatie om een stabiele leefsituatie op te bouwen en zijn tot nu toe getoonde inzet bij de reclassering, met de juiste hulp, op het rechte pad blijft. Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte goed meewerkt aan het uitvoeren van een eerder opgelegde taakstraf, een opleiding gaat volgen en zich aan zijn schorsingsvoorwaarden houdt. Deze omstandigheden leiden tot het oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het voorarrest al heeft geduurd de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte zouden kunnen doorkruisen.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank bepaalt dat de elektronische controle maximaal zes maanden kan duren. Daarnaast zal een werkstraf van 150 uren worden opgelegd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 3] vordert (in zaak A ten aanzien van feit 3) € 50,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde schadevergoeding af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde diefstal in zaak A onder 3 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft kosten moeten maken vanwege het aanschaffen van een nieuwe tag, zodat het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (13 februari 2021), zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal één dag.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 50,00 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (13 februari 2021).

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken zitten de op 16 juli 2021 (ten aanzien van parketnummers 13/272120-20 en 13/218436-20) en op 4 augustus 2021 (ten aanzien van parketnummer 23/001906-19) bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert alsnog tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen in de zaken met parketnummers 13/272120-20 en 23/001906-19 en de eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf in de zaak met parketnummer 13/218436-20, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het gaat om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 weken (in de zaak met parketnummer 13/272120-20), een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 536 dagen (in de zaak met parketnummer 23/001906-19) en een taakstraf van 40 uren (in de zaak met parketnummer 13/218436-20).
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren toe te wijzen en de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 6 weken gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor de duur van 30 dagen. Nu de proeftijd in de zaak met parketnummer 23/001906-19 onlangs is gaan lopen heeft de officier van justitie verzocht om die proeftijd te verlengen met één jaar.
9.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de proeftijden ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging in zaken met parketnummers 13/272120-20 en 23/001906-19 te verlengen. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 40 uren heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het toewijzen van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen niet opportuun, omdat verdachte zich in het kader van de op te leggen straf in deze strafzaak nog geruime tijd aan strikte bijzondere voorwaarden moet houden. Daarom zal de rechtbank de vorderingen afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 311van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde in zaak A onder 2 en 4 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 3 en 5 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A onder 1:
diefstal door verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
zaak A onder 3:
diefstal door twee verenigde personen
zaak A onder 5:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming
zaak B:
bedreiging met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze jeugddetentie
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland. Veroordeelde houdt zich aan zijn meldplichtafspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Inforsa Amsterdam, door zijn behandelaren de heer C. Doll en de heer A. van der Ploeg, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds opgestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- blijft wonen bij [begeleid wonen] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op zijn verblijfadres, zolang de Reclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het locatiegebod hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. De Reclassering kan, als zij daartoe redenen ziet, de genoemde bloktijden ten gunste van veroordeelde veranderen;
- meewerkt aan elektronische controle op dit locatiegebod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft.
De elektronische controle duurt maximaal zes maanden of zoveel korter als de reclassering geïndiceerd acht.Het huidige verblijfadres is [adres 1] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
- de opleiding Travel en Hospitality niveau III volgt bij [naam school] ;
- zich houdt aan zijn afspraken met zijn schuldhulpverlener van PuurZuid, ook indien dit
bewindvoering inhoudt.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
werkstrafvan
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 3]toe tot een bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 februari 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot nihil.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [persoon 3] aan de Staat € 50,00 (vijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 februari 2021) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst afde
vorderingen tot tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijke veroordelingen in de zaken met parketnummers 13/272120-20, 13/218436-20, en 23/001906-19.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en W.M. van der Most, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2021.
[...]
.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in de aan deze zaak ten grondslag liggende dossiers, met nummers 2021087492 (zaak A, feit 1), 2021033550 (zaak A, feit 3), 2020229843 (zaak A, feit 5) en 2021091933 (zaak B) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De inhoud van de processen-verbaal is telkens zakelijk weergegeven.
2.Een proces-verbaal van aangifte door [persoon 1] van 2 mei 2021 met nummer PL1300-2021090207-2, doorgenummerde pagina’s 43-44 (incl. bijlage goederen).
3.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 augustus 2021.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juli 2021 door verbalisant [verbalisant 2] , met nummer PL1300-2021033550-25, doorgenummerde pagina’s 6, eerste alinea, en 13-14 van de nazending van 6 juli 2021.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 mei 2021 door verbalisant [verbalisant 3] , met nummer PL1300-2021090207-5, doorgenummerde pagina’s 81-82.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 mei 2021 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met nummer PL1300-2021090207-31, ongenummerd.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 mei 2021 door verbalisant [verbalisant 3] , met nummer PL1300-2021033550-24, doorgenummerde pagina 10 van de nazending van 18 mei 2021.
8.Een geschrift, inhoudende een aangifte van diefstal door [persoon 3] van 16 februari 2021 met nummer PL1300-2021033550, doorgenummerde pagina’s 20-22.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 februari 2021 door verbalisant [verbalisant 5] , met nummer PL1300-2021033550-2, doorgenummerde pagina 60.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 april 2021 door verbalisant [verbalisant 3] , met nummer PL1300-2021033550-4, doorgenummerde pagina 61.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 april 2021 door verbalisant [verbalisant 3] , met nummer PL1300-2021033550-3, doorgenummerde pagina’s 52 en 55-56.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 mei 2021 door verbalisant [verbalisant 1] , met nummer PL1300-2021033550-22, doorgenummerde pagina 7 van de nazending van 18 mei 2021.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 mei 2021 door verbalisant [verbalisant 3] , met nummer PL1300-2021033550-24, doorgenummerde pagina 10 van de nazending van 18 mei 2021.
14.De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 5 augustus 2021.
15.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 mei 2021 met nummer PL1300-2021090207-14, doorgenummerde pagina’s 149 en 155.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 mei 2021 door verbalisant [verbalisant 4] , met nummer PL1300-2021033550-10, doorgenummerde pagina 64.
17.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 augustus 2021.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juli 2021 door verbalisant [verbalisant 1] , met nummer PL1300-2021033550-27, doorgenummerde pagina’s 28 en 31 van de nazending van 6 juli 2021.
19.Een proces-verbaal van aangifte door [persoon 4] op 24 november 2020 met nummer PL1300-2020229843-4, doorgenummerde pagina’s 4-7.
20.Een proces-verbaal van aangifte door [persoon 4] op 24 november 2020 met nummer PL1300-2020229843-4, doorgenummerde pagina’s 8-15.
21.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 mei 2021 door verbalisant [verbalisant 2] , met nummer PL1300-2020229843, doorgenummerde pagina’s 41-42; een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 juni 2021 door verbalisant [verbalisant 1] , met nummer 2020229843, doorgenummerde pagina’s 43-44 en; een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juli 2021 door verbalisant [verbalisant 3] met nummer 2020229843, doorgenummerde pagina’s 45-46.
22.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 augustus 2021.
23.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juli 2021 door verbalisant [verbalisant 2] , met nummer PL1300-2021033550-25, doorgenummerde pagina’s 17 en 30.
24.Een proces-verbaal van aangifte door [persoon 5] op 4 mei 2021 met nummer PL1300-2021091933-3, doorgenummerde pagina 006, vijfde alinea.
25.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 5 augustus 2021, waarin de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting is opgenomen.