ECLI:NL:RBAMS:2021:498

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
13/035899-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling tijdens LSD-trip

Op 12 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 september 2019 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1], tijdens een LSD-trip tweemaal in de rug gestoken met een mes. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat er geen opzet op de dood van het slachtoffer kon worden vastgesteld. Evenmin werd zware mishandeling bewezen, aangezien het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank kwam echter tot de conclusie dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de vernieling van een auto van [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 3]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 2 dagen en een taakstraf van 150 uren op. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] werd afgewezen, omdat de schade al was vergoed in het kader van een mediationtraject.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/035899-20
Datum uitspraak: 12 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.M. Kleiweg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 september 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.
Primair:poging tot doodslag op [slachtoffer 1] ;
Subsidiair:zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
Meer subsidiair:poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
2. Vernieling van een auto van [slachtoffer 2] ;
3. Mishandeling van [slachtoffer 3] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde, te weten een poging tot zware mishandeling, en tot bewezenverklaring van de feiten 2 en 3.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van feit 1. Er valt niet te herleiden hoe en door wiens toedoen de wonden op de rug van [slachtoffer 1] zijn ontstaan. De enkele verklaring van de toen onder invloed zijnde [slachtoffer 1] dat het verdachte was die heeft gestoken, is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Uit de camerabeelden blijkt ook niet dat verdachte heeft gestoken. Verdachte heeft bovendien ten aanzien van de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag geen opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van het (meer) subsidiaire geldt dat het geconstateerde letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel wegens het ontbreken van medische informatie. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 2 en 3.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van feit 1
Heeft verdachte [slachtoffer 1] gestoken?
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken.
Op 7 september 2019 komt de politie na een melding ter plaatse op de [adres verdachte] in Amsterdam. In de deuropening van die woning treffen de verbalisanten [slachtoffer 1] aan. Zij zien dat [slachtoffer 1] een bebloed T-shirt aan heeft en dat er bloed zit ter hoogte van zijn rechterschouderblad. Als het T-shirt omhoog wordt gedaan blijkt [slachtoffer 1] twee vleeswonden in zijn rug te hebben.
Terwijl de ambulance hulp verleent, verklaart [slachtoffer 1] : “Waarom heeft [verdachte] mij gestoken?”. Later in het ziekenhuis verklaart [slachtoffer 1] dat [verdachte] rechts achter hem in de keuken stond. [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] zijn hand naar boven bracht en hem met een neergaande beweging stak in zijn rug. Hierna is [verdachte] naar buiten gegaan.
De rechtbank acht het van belang dat [slachtoffer 1] direct verklaart dat verdachte degene is die hem heeft gestoken. De verklaring van [slachtoffer 1] sluit aan bij het geconstateerde letsel ter hoogte van zijn rechterschouderblad, het aantreffen van het mes met bloedresten in de keuken en de camerabeelden van de galerij, waarop te zien is dat verdachte en [slachtoffer 1] duwen en trekken aan elkaar en een bloedvlek ontstaat in het T-shirt van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat hij door de LSD-trip in de waan was dat [slachtoffer 1] en hun andere vriend [naam] hem iets aan wilden doen.
De rechtbank stelt op basis van voorgaande vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken.
Welk strafbaar feit levert het steken op?
Geen poging doodslag
Verdachte heeft twee steekwonden ter hoogte van het rechterschouderblad van [slachtoffer 1] toegebracht. Hiermee kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet omdat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden bewezen dat de aanmerkelijke kans bestond dat door deze messteken fataal letsel zou ontstaan. De rechtbank acht daarom, met de officier van justitie en de raadsvrouw, een poging tot doodslag niet bewezen en zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
Geen zware mishandeling
Een letselverklaring ontbreekt in het dossier. De enkele foto van het letsel van [slachtoffer 1] in het dossier is ontoereikend om dit letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer 1] heeft ook geen aangifte willen doen, waardoor de rechtbank geen verdere informatie heeft over zijn herstel. De rechtbank acht daarom, met de officier van justitie en de raadsvrouw, zware mishandeling niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Wel poging tot zware mishandeling
De rechtbank vindt wel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Vaststaat dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in de rug ter hoogte van het rechterschouderblad heeft gestoken, terwijl hij onder invloed was van LSD. De verwondingen die [slachtoffer 1] hieraan heeft opgelopen maakten medisch ingrijpen noodzakelijk; zijn wonden zijn gehecht. De rechtbank kan niet vaststellen of daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt bij [slachtoffer 1] , maar het twee keer iemand van achteren steken met een mes bij het schouderblad levert de aanmerkelijk kans op dat dit handelen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft. Door [slachtoffer 1] niettemin onder deze omstandigheden met een mes in zijn rug te steken was het handelen van verdachte ook zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard Van contra-indicaties voor het aannemen van dit voorwaardelijk opzet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Op grond van voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
3.3.2
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, bewezen dat verdachte op 7 september 2019 in Amsterdam een auto heeft vernield en [slachtoffer 3] heeft mishandeld. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de aangiftes, de beschrijvingen van de camerabeelden en getuige Van der Klei.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
op 7 september 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met een mes meermalen in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
ten aanzien van feit 2:
op 7 september 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een auto, merk Fiat Doblo, kenteken [nummer] , dat geheel aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield.
ten aanzien van feit 3:
op 7 september 2019 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] meermalen tegen het hoofd en het linkeroor te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 2 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 150 uren wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op het tijdsverloop, primair verzocht de op te leggen straf aan verdachte te beperken tot een geheel voorwaardelijke taakstraf. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke taakstraf voor minder uren dat de officier van justitie heeft gevorderd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende meegewogen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een vernieling en mishandeling. Verdachte heeft, terwijl hij samen met zijn vrienden [slachtoffer 1] en [naam] onder invloed van LSD, cocaïne en alcohol was, [slachtoffer 1] tweemaal in zijn rug gestoken waardoor [slachtoffer 1] gewond is geraakt. Verdachte heeft zich vervolgens uitgekleed en is in zijn onderbroek op straat op een rijdende auto gesprongen waardoor de ruit stuk ging. Verdachte heeft vervolgens een voor hem onbekende voorbijganger, [slachtoffer 3] , mishandeld voor het oog van zijn vrouw. Dat het voor verdachte en de slachtoffers niet erger is afgelopen is niet aan verdachte te danken
.De indruk bestaat dat verdachte op dat moment in feite tot alles in staat was. Zelf heeft hij ook verklaard dat hij een ‘bad trip’ had gekregen van de LSD, waarbij hij het idee had dat iedereen hem iets aan wilde doen. Verdachte mag van geluk spreken dat hij geen letsel heeft overgehouden aan het springen op een rijdende auto. Het kan niet anders dan dat de bestuurster hier hevig van is geschrokken. De twee vleeswonden op de rug van [slachtoffer 1] zijn met 18 hechtingen gehecht en [slachtoffer 3] en zijn vrouw zijn door het voorval erg angstig geweest. Dit betreffen ernstige feiten, waarvan bekend is dat dit bij zowel de slachtoffers als alle omstanders nog langere tijd gevoelens van angst en onveiligheid kan veroorzaken.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank het tijdsverloop mee en wat verdachte al aan herstel en het beperken van leed bij [slachtoffer 3] en omwonenden heeft gedaan. Verdachte heeft met [slachtoffer 3] succesvol deelgenomen aan een mediationtraject en een excuusbrief geschreven aan de omwonenden. Verdachte is zeer schuldbewust en is erg geschrokken van wat er is gebeurd. Hij heeft zijn dagelijks leven afgezien van dit voorval goed op orde. Verdachte is begonnen met een opleiding in de bouw en slikt tegenwoordig medicatie voor zijn ADHD. Ter terechtzitting heeft verdachte gezegd dat hij spijt heeft van wat er is gebeurd en aangegeven geen drugs meer te gebruiken uit angst weer een ‘bad trip’ te krijgen.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder vanwege soortgelijke feiten in aanraking is geweest met politie of justitie. Dat weegt de rechtbank in zijn voordeel mee.
De door de officier van justitie geëiste straffen vindt de rechtbank gelet op alle feiten en omstandigheden daarom passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen omdat zij, gelet op het voorgaande en het reclasseringsadvies, geen risico op herhaling aanwezig acht.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert €250,79 aan vergoeding van materiële en €400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade zal worden afgewezen, omdat verdachte die schade in het kader van het geslaagde mediationtraject al heeft vergoed.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22b, 22c, 22d, 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 2:vernieling
ten aanzien van feit 3:eenvoudige mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis al worden toegepast van 75 dagen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij af (nu deze schade inmiddels is vergoed).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2021.
[---]