In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld, zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot diefstal en de bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was om de identiteit van de dader vast te stellen en de verklaringen van de getuigen niet overtuigend genoeg waren. De rechtbank oordeelde dat de kenmerken van de verdachte niet overeenkwamen met het signalement dat door het slachtoffer was gegeven.
Ten aanzien van de zware mishandeling kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte had met een mes een stekende beweging gemaakt in de richting van het slachtoffer, wat resulteerde in een steekwond aan de hand van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat de reactie van de verdachte niet proportioneel was ten opzichte van de aanval die hij had ondergaan. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende de benadeelde partij een schadevergoeding toe van € 1.584,44, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij recht had op vergoeding van zowel materiële als immateriële schade, waarbij de materiële schade voornamelijk bestond uit eigen risico en schade aan kleding.