ECLI:NL:RBAMS:2021:4933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
C/13/684780 / HA ZA 20-574
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de voortgang van de procedure in een kartelschadezaak tussen CDC PROJECT 13 SA en KEMIRA CHEMICALS OY

In deze kartelschadezaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2021 een vonnis gewezen in de procedure tussen CDC PROJECT 13 SA, eiseres, en KEMIRA CHEMICALS OY, gedaagde. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Kemira voor schade die voortvloeit uit leveringen van natriumchloraat, waarbij partijen het erover eens zijn dat het toepasselijke recht wordt bepaald door de productielocatie van de geleverde producten. CDC heeft haar vorderingen met betrekking tot schade door leveringscontracten met Aragonesas ingetrokken, waardoor de vraag naar de hoofdelijke aansprakelijkheid van Kemira voor deze schade niet meer aan de orde is. De rechtbank heeft in eerdere rolbeslissingen partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de toepasselijke rechtsstelsels en de interne draagplicht te verduidelijken.

Kemira betwist dat de eisvermindering van CDC de onderwerpen hoofdelijkheid en interne draagplicht irrelevant maakt. De rechtbank oordeelt dat de aansprakelijkheid van Kemira voortvloeit uit haar eigen onrechtmatige handelen en dat de hoofdelijkheid en interne draagplicht in deze procedure niet meer relevant zijn. De rechtbank heeft besloten dat de procedure wordt voortgezet met een conclusiewisseling over de onderwerpen 'overcharge' en 'volume of commerce', waarbij CDC als eerste mag concluderen. De zaak wordt naar de rol verwezen voor verdere behandeling, en iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld in het openbaar en de beslissing is uitgesproken door de rechters R.H.C. Jongeneel, J.M. van Hall en M.C.H. Broesterhuizen.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/684780 / HA ZA 20-574
Vonnis van 20 januari 2021
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van België
CDC PROJECT 13 SA,
gevestigd te Brussel,
eiseres,
advocaat mr. M.H.J. van Maanen te 's-Gravenhage,
tegen
de vennootschap naar het recht van Finland
KEMIRA CHEMICALS OY,
gevestigd te Helsinki,
gedaagde,
advocaat mr. A. Knigge te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CDC en Kemira genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 9 september 2020,
  • de akte houdende vermindering van eis van CDC, met producties,
  • de antwoordakte inzake toepasselijk recht, hoofdelijkheid en draagplicht, tevens uitlating vermindering van eis van Kemira, met producties.
1.2.
Vervolgens is de zaak op de rol geplaatst voor rolbeslissing..

2.De standpunten van partijen

2.1.
De rechtbank heeft in haar vorige rolbeslissing partijen in de gelegenheid gesteld ieder een akte te nemen (te beginnen bij CDC) waarin uitsluitend op de volgende vragen wordt ingegaan:
- welk recht is op elk van de aan CDC gecedeerde vorderingen toepasselijk;
- bij welk van de aan CDC gecedeerde vordering is sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid van Kemira;
- volgens welke uitgangspunten dient de interne draagplicht te worden vastgesteld.
Tevens is beslist dat nadat partijen de in die rolbeslissing opgedragen akte zouden hebben genomen, een mondelinge behandeling zou worden bevolen, waarna een tussenvonnis zou worden gewezen, waarin de rechtbank ook over het vervolg van de procedure zou beslissen.
standpunt CDC
2.2.
CDC heeft in haar akte alle vorderingen die zien op schade door leveringscontracten met Aragonesas ingetrokken. CDC stelt dat hiermee de vraag naar de hoofdelijke aansprakelijkheid van Kemira voor deze schade geen beantwoording meer behoeft. Nu rest enkel nog de beoordeling van haar vordering uit hoofde van schade door transacties met Kemira zelf, aldus CDC. De rechtbank zou daarom als eerste moeten beslissen over de hoogte van de overcharge en de interne draagplicht.
2.3.
Ten aanzien van het toepasselijke recht heeft CDC zich op het standpunt gesteld dat in deze procedure al is beslist dat dit wordt bepaald door de productielocatie waar het natriumchloraat is geleverd. De nu nog relevante vorderingen worden beheerst door Fins, Frans, Portugees, Spaans en Zweeds recht.
2.4.
Wat de (interne) draagplicht betreft betoogt CDC dat nu zij geen umbrellaschade meer vordert, tussen partijen vast staat dat de draagplicht van elk van de partijen overeenkomt met het nadeel dat elk van partijen heeft toegebracht door directe verkopen aan afnemers. CDC betwist dat de draagplichtverdeling tussen Kemira en haar moedervennootschap Erikem relevant zou zijn. Als een moeder- en dochtervennootschap onderdeel uitmaken van dezelfde inbreuk makende onderneming staat het de benadeelde vrij een van hen aansprakelijk te stellen voor het geheel van de schade. CDC wijst in dat kader op het Skanska-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 14 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:204) en op de beslissing van de rechtbank in de vrijwaringsprocedure van Kemira tegen haar (voormalige) moeder Erikem.
2.5.
CDC meent dat de procedure nu zou moeten worden voortgezet met een conclusiewisseling over het onderwerp overcharge, waarbij CDC als eerste zou willen concluderen.
standpunt Kemira
2.6.
Ook volgens Kemira moet het toepasselijke recht wordt bepaald door de productielocatie waar het natriumchloraat is geleverd.
2.7.
Kemira betwist dat door de eisvermindering van CDC het onderwerp hoofdelijkheid en interne draagplicht niet langer relevant is. Zij neemt het volgende standpunt in:
“elke groep (leverancier/moeder) is intern draagplichtig voor de eventuele meerprijs die is berekend op de directe verkopen door (de leverende entiteit binnen) die groep”
Volgens Kemira bestaat er wel overeenstemming over dat bij hoofdelijkheid aangeknoopt moet worden bij de eigen transacties/directe verkopen als voornaamste factor ter bepaling van de draagplicht, maar niet over de uitwerking daarvan inzake moeder- en dochtermaatschappijen. Voor het deel van de schade dat voortvloeit uit de directe verkopen dat aan moedermaatschappij Erikem moet worden toegerekend, is het onderwerp draagplicht onverminderd relevant, aldus Kemira. Zij stelt dat hoofdelijkheid naar Spaans, Zweeds en Fins recht niet kan worden aangenomen,, zodat zij niet aansprakelijk is voor het deel van de schade dat niet haarzelf maar Erikem aangaat. Er is volgens haar sprake van een situatie van meerdere schuldenaren zonder hoofdelijkheid, zoals naar Nederlands recht geregeld in artikel 6:6 Burgerlijk wetboek (BW). Kemira verzoekt de hoogte van haar aansprakelijkheidsdeel vast te stellen op 50%. Erikem heeft weliswaar zelf geen natriumchloraat verkocht, maar zij heeft volgens de Europese commissie wel als 100% aandeelhouder een beslissende invloed gehad op (het gedrag van) Kemira, terwijl zij van de kartelinbreuk door Kemira ook de vruchten heeft geplukt. Erikem is daarvoor door de Commissie beboet. Kemira betoogt dat zowel volgens het toepasselijke Spaans, Fins als Zweeds recht een deel van de schade aan Erikem kan worden toegerekend en dat Erikem daarvoor op dient te draaien.
2.8.
Kemira heeft ter ondersteuning van haar betoog twee opinies over Fins en Zweeds recht in het geding gebracht.. Zij meent dat de procedure moet worden voortgezet door CDC in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, waarna een mondelinge behandeling wordt gelast.

3.De beoordeling

toepasselijk recht
3.1.
Partijen zijn het er over eens dat het toepasselijke recht wordt bepaald door de productielocatie waar het natriumchloraat is geleverd. CDC heeft er terecht op gewezen dat de rechtbank dat ook al heeft beslist.
hoofdelijkheid en draagplicht
3.2.
Hoofdelijkheid en draagplicht spelen in deze zaak op twee niveaus een rol: enerzijds ziet dit op de hoofdelijke aansprakelijkheid van de verschillende (groepen van) ondernemingen die deel hebben uitgemaakt van het natriumchloraatkartel, anderzijds speelt dit mogelijk een rol in de verhouding tussen aangesproken vennootschappen indien zij tot dezelfde groep behoren.
3.3.
Kemira heeft niet betwist dat nu de vorderingen van CDC zijn beperkt tot de schade die Kemira heeft veroorzaakt door haar eigen leveranties van natriumchloraat, de hoofdelijkheid en onderlinge draagplicht in de verhouding tussen de (groepen van) ondernemingen die deel uitmaakten van het natriumchloraatkartel geen rol meer speelt; de aansprakelijkheid en draagplicht vloeit voor elk van de deelnemers aan het kartel voort uit de eigen transacties/directe verkopen.
3.4.
Te beoordelen is of hoofdelijkheid en (interne) draagplicht in de verhouding tussen Kemira en Erikem in dit geding nog relevant zijn, zoals Kemira heeft gesteld en CDC heeft betwist. Kemira wordt in deze procedure nu alleen nog aangesproken voor haar eigen onrechtmatig handelen, te weten de door haar verrichte leveringen van natriumchloraat als deelnemer van een kartel.
3.5.
In het hierboven al genoemde Skanska-arrest heeft het HvJ EU overwogen (punt 31):
“Gezien het persoonlijke karakter van de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit inbreuken op de mededingingsregels van de Unie, rust de aansprakelijkheid voor de door de betreffende inbreuk veroorzaakte schade op de onderneming die inbreuk maakt op die regels.”
3.6.
Het betoog van Kemira komt er op neer dat de toepasselijk rechtsstelsels zich er tegen verzetten hoofdelijke aansprakelijkheid van Kemira en Erikem aan te nemen. Gezien de positie van Erikem als moedervennootschap van Kemira, zou daarom moeten worden aangenomen dat zij elk voor 50% van de schade aansprakelijk zijn. Dit betoog ziet er aan voorbij dat CDC alleen Kemira en niet ook Erikem in deze zaak aansprakelijk heeft gesteld. Tussen partijen staat vast dat het Kemira geweest die als deelnemer aan het kartel natriumchloraat verkocht heeft. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU kan Kemira daarvoor volledig civielrechtelijk aansprakelijk worden gehouden. Het standpunt van Kemira over de hoofdelijke aansprakelijkheid naar Spaans, Zweeds en Fins recht en over de onderlinge verhouding tussen Erikem en Kemira zou van belang kunnen zijn bij de beoordeling van hun onderlinge draagplicht, maar voorshands is niet in te zien op welke wijze dit zou kunnen afdoen aan de aansprakelijkheid van Kemira jegens CDC voor de schade die door haar eigen handelen, te weten haar eigen verkopen en leveringen als deelnemer aan het natriumchloraat-kartel, is veroorzaakt. De rechtbank komt dan ook tot het voorlopig oordeel dat het onderwerp hoofdelijkheid en (interne) draagplicht in deze procedure niet meer relevant is.
voortzetting van de procedure
3.7.
De rechtbank acht het bij deze stand van zaken op dit moment niet zinvol een mondelinge behandeling te bevelen over de in de akten van partijen besproken onderwerpen. Immers het toepasselijk recht staat vast en voorshands wordt geoordeeld dat als gevolg van de eiswijziging van CDC de onderwerpen hoofdelijkheid en draagplicht niet langer relevant zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat de procedure wordt voortgezet met een conclusiewisseling over de onderwerpen “overcharge” en “volume of commerce”, waarbij ook kan worden ingegaan op het onderwerp “pass on”. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. CDC kan in haar conclusie ook reageren op de door Kemira bij haar akte in het geding gebrachte producties, voor zover zij die in het licht van bovenstaand voorlopig oordeel van belang acht. Na de conclusiewisseling zal een mondelinge behandeling worden bevolen, waarbij partijen zich ook mogen uitlaten over het bovenstaande voorlopig oordeel.
3.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak naar de rol van
woensdag 3 maart 2021wordt verwezen voor het nemen van een conclusie door CDC als bedoeld onder 3.7,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. J.M. van Hall en mr. M.C.H. Broesterhuizen en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: RHCJ