ECLI:NL:RBAMS:2021:4808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
20/2567
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerrein in Aalsmeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van twee tijdelijke gebouwen en parkeerplaatsen voor de huisvesting van arbeidsmigranten op een bedrijventerrein in Aalsmeer. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer op 18 maart 2020, waartegen [eiseres] beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 juli 2021, waarbij [eiseres] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een getuige, terwijl het college en de vergunninghouder ook vertegenwoordigd waren.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van [eiseres] uitvoerig besproken, waaronder de stelling dat de vergunning in strijd is met de bestemmingsplannen en de Structuurvisie van de gemeente. [eiseres] betoogde dat de tijdelijke huisvesting niet in overeenstemming is met de geldende bestemmingen en dat er een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig was. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunning terecht was verleend, omdat het project past binnen de Structuurvisie en er geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat zijn aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van [eiseres] niet zwaarder wegen dan het belang van goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Het beroep van [eiseres] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en hoger beroep is mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2567

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Aalsmeer, eiseres

(gemachtigde: mr. R.A.M. Schram),
en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bounaanaa).
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te Hillegom, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. R.D. van Oevelen).
Partijen worden hierna [eiseres] , het college en [bedrijf] genoemd.

Procesverloop

Op 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [bedrijf] . [eiseres] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 5 juli 2021. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [de persoon 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [bedrijf] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. M.S. van der Hoek en [de persoon 2] .

Overwegingen

1. Op 31 januari 2019 heeft [eiseres] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van twee tijdelijke gebouwen en parkeerplaatsen voor de duur van vijf jaar op het perceel [adres 1] en [adres 2] (voorheen [adres 3] ) in Aalsmeer (hierna: het perceel). Het perceel ligt op het bedrijventerrein [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat het gaat om 80 kamers voor de tijdelijke huisvesting van in totaal 160 arbeidsmigranten in dienst van [bedrijf] , van wie het verblijf in alle gevallen niet langer dan zes maanden zal duren (hierna: het project). De vergunning is verleend in afwachting van de realisatie van een soortgelijke, blijvende logiesvoorziening op het naastgelegen perceel [adres 4] (het [naam 2] ) met 250 slaapplaatsen. Daarnaast is [bedrijf] op [naam 1] exploitant van een logiesvoorziening op het perceel [adres 5] met 166 slaapplaatsen voor arbeidsmigranten (het [naam 3] ).
3. [eiseres] exploiteert op [adres 6] een import- en groothandelsbedrijf voor [artikelen] . Daarnaast verhuurt zij bedrijfsruimte aan derden. [eiseres] vindt dat zij door de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘N201-zone’, inclusief de ‘1e Herziening N201-zone’ (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel heeft daarin de bestemming ‘Uit te werken Bedrijfsdoeleinden (UB)’. [1] De bijbehorende parkeervoorzieningen zijn deels voorzien op gronden met de bestemming ‘Woondoeleinden’ van het bestemmingsplan en op gronden ter plaatse van de woning [adres 7] met de bestemming ‘Wonen’ van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Oost’. Het project is in strijd met die bestemmingen. De uitgebreide voorbereidingsprocedure is gevolgd om af te wijken van de bestemmingsplannen. De zienswijze van [eiseres] tegen het voorgenomen besluit heeft het college geen aanleiding gegeven de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft deze vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Volgens het bestreden besluit heeft het project, mede gezien de ruimtelijke onderbouwing, geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden en het ondernemersklimaat op [naam 1] .
6. [eiseres] voert tegen het bestreden besluit 79 beroepsgronden aan en heeft de kern daarvan weergegeven in haar voorafgaand aan de zitting toegezonden aantekeningen. De rechtbank heeft de beroepsgronden op de zitting aan de hand van die aantekeningen per onderwerp besproken en behandelt deze hierna per onderwerp.
Beoordeling van het beroep
Verklaring van geen bedenkingen
7. [eiseres] voert aan dat voor het project een verklaring van geen bedenkingen nodig was van de gemeenteraad, omdat de gevraagde activiteit niet binnen de Structuurvisie [naam 1] 2016 past (hierna: de Structuurvisie). Deze biedt volgens [eiseres] slechts ruimte aan twee middelgrote logiesvoorzieningen op [naam 1] . [2] De tijdelijke gebouwen op het perceel betreffen volgens [eiseres] een derde en vierde logiesvoorziening. Verder voert [eiseres] aan dat in de Structuurvisie staat dat voor het perceel een nieuw (postzegel)bestemmingsplan in voorbereiding zal worden genomen, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het bestemmingsplan ‘ [naam 1] , deelgebieden 9 en 10’ in 2012 gedeeltelijk heeft vernietigd. [3]
8. De rechtbank overweegt dat op 3 oktober 2013 het ‘Beleid inzake verklaringen van geen bedenkingen door de gemeenteraad van Aalsmeer’ is vastgesteld. Daarin is bepaald dat geen verklaring van geen bedenkingen is vereist indien de aangevraagde activiteit binnen een door de raad vastgestelde structuurvisie past.
9. De rechtbank oordeelt dat het project in de Structuurvisie past. In de Structuurvisie staat dat de gemeenteraad van Aalsmeer zich heeft gecommitteerd om op korte termijn in ieder geval 600 bedden voor arbeidsmigranten te realiseren. [4] Drie locaties op [naam 1] zijn ruimtelijk geschikt voor een middelgrote opvang met maximaal 250 bedden voor kortstondig verblijf van arbeidsmigranten. Het betreft de locaties aan de [adres 3] (hierna: [adres 1] ), de [adres 5] en de (nog aan te leggen) [adres 8] . [5] Volgens de Structuurvisie zijn op die locaties naar schatting 600 tot 1.000 bedden mogelijk. [6] Vooruitlopend op het realiseren van de definitieve logiesvoorziening aan de [adres 4] (het [naam 2] ), heeft [bedrijf] op het perceel de twee vergunde, tijdelijke gebouwen laten plaatsen. De rechtbank merkt deze gebouwen tezamen aan als één logiesvoorziening. Het maximumaantal logiesvoorzieningen is daarmee niet overschreden. In de Structuurvisie gaat het immers over voor logiesvoorzieningen geschikte locaties en niet over het aantal bouwwerken op die locaties. Op de zitting is toegelicht dat het [naam 2] volgend jaar in gebruik wordt genomen en dat de tijdelijke logiesvoorziening op het perceel pas in mei 2025 wordt verwijderd. Mogelijk zal dit leiden tot een overschrijding van het op de locatie maximumaantal beoogde slaapplaatsen. De rechtbank vindt dat in dit geval niet ruimtelijk relevant, omdat die overschrijding in duur beperkt zal zijn. Zij concludeert daarom met het college dat een verklaring van geen bedenkingen niet was vereist. Dat voor het perceel (nog) geen nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, staat hier los van. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Verder stelt [eiseres] dat voor het project een verklaring van geen bedenkingen was vereist, omdat de omgevingsvergunning in strijd met de Structuurvisie niet is verleend voor een combinatie van arbeidsmigrantenhotel en hotel [7] en omdat in de Structuurvisie wordt vermeld dat het de bedoeling is dat de logiesvoorziening waarin arbeidsmigranten worden gehuisvest ook wordt bestemd voor andere doelgroepen, zoals alleenstaanden, gescheiden mensen, jong volwassenen etc. De rechtbank is dit niet met [eiseres] eens, aangezien in de Structuurvisie slechts staat dat op de projectlocatie “
de mogelijkheid [wordt] geboden” om een combinatie van arbeidsmigrantenhotel en hotel te ontwikkelen; de Structuurvisie verplicht dus niet tot die combinatie. Verder kunnen volgens de Structuurvisie weliswaar ook andere doelgroepen dan arbeidsmigranten op het perceel worden gehuisvest, maar dat betekent niet dat de in de omgevingsvergunning aangebrachte beperking tot arbeidsmigranten met de Structuurvisie in strijd is. [8] In de uitspraak over het [naam 3] van 9 september 2020 heeft de Afdeling al in gelijke zin geoordeeld. [9] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wonen
11. [eiseres] voert aan dat in de tijdelijke logiesvoorziening feitelijk zal worden gewoond door arbeidsmigranten en dat niet valt te controleren dat het verblijf in het logies conform de vergunningvoorschriften na maximaal zes maanden eindigt, met behoud van hoofdverblijf elders. De arbeidsmigranten zullen daarna kunnen rouleren naar een andere logiesvoorziening van [bedrijf] , aldus [eiseres] .
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de uitgangspunten en de kenmerken van de vergunde tijdelijke logiesvoorziening, overeenkomen met die van het [naam 3] . In de uitspraak over het [naam 3] [10] heeft de Afdeling al geoordeeld dat het vergunde gebruik logies is (variërend van één week tot maximaal zes maanden) en geen woonkarakter heeft. [11] In wat [eiseres] aanvoert ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om in dit geval anders te oordelen. Bovendien is tegen eventuele overschrijding van de maximale duur van het verblijf, anders dan [eiseres] stelt, handhavend optreden eenvoudig mogelijk omdat volgens de vergunningvoorschriften het gebruik van het logies moet worden vastgelegd in een nachtregister dat te allen tijde aan de gemeente moet kunnen worden overgelegd. Wat [eiseres] in dit verband overigens aanvoert, ziet niet op het verlenen van de vergunning, maar op het handhaven van de daaraan verbonden voorschriften en kan om die reden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
13. [eiseres] voert verder aan dat in de vergunning niet het maximaal aantal slaapplaatsen is opgenomen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens de aanvraag en de ruimtelijke onderbouwing, die integraal onderdeel uitmaken van de vergunning, gaat het om 80 units met 160 slaapplaatsen. Hieruit volgt dat vergunning is verleend voor een gebouw waarin maximaal 160 arbeidsmigranten worden gehuisvest.
Geluidsbelasting
14. [eiseres] stelt dat in het bestreden besluit geen rekening is gehouden met de (cumulatieve) geluidsbelasting van de tijdelijke logiesvoorziening, die [eiseres] in haar bedrijfsvoering beperkt. Volgens [eiseres] is de logiesvoorziening een geluidsgevoelig object op minder dan 50 meter afstand van haar bedrijf.
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in strijd is met het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). In de uitspraak van 20 september 2020 [12] overwoog de Afdeling dat het [naam 3] niet kan worden aangemerkt als geluidsgevoelig gebouw, zodat de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit genoemde grenswaarden niet gelden en deze dan ook voor de bedrijfsvoering van [eiseres] geen belemmering vormen. De Afdeling oordeelde ook dat de omgeving niet is aan te merken als een rustige woonwijk. De vergunning en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het omstreden besluit op dit punt anders moet worden beoordeeld dan de omgevingsvergunning voor het [naam 3] . Overigens is niet gebleken dat het bedrijf van [eiseres] op minder dan 50 meter afstand is gelegen van de gevels van de logiesvoorziening, zodat ook om die reden het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de verleende omgevingsvergunning [eiseres] niet onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Stedelijke ontwikkeling
16. Volgens [eiseres] miskent het college dat de drie logiesvoorzieningen tezamen een nieuwe stedelijke ontwikkeling vormen.
17. Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Dit artikellid strekt tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag, en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. [13] De rechtbank oordeelt dat het project geen stedelijke ontwikkeling is in de zin van het Bro. De projectlocatie bevindt zich op een groot industrieterrein en het project betreft een tijdelijke voorziening (voor de duur van vijf jaar). Dit kan niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het college heeft daarom terecht niet getoetst aan de zogenoemde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. [14] Dat [bedrijf] op [naam 1] straks drie logiesvoorzieningen exploiteert, maakt niet dat deze tezamen moeten worden beoordeeld en om die reden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling moeten worden aangemerkt. De omgevingsvergunning betreft alleen het perceel. Het college hoefde de logiesvoorzieningen op de andere locaties dan ook niet in de beoordeling van de aanvraag te betrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren
18. [eiseres] betoogt dat het college de parkeernorm van 0,33 per bed onvoldoende heeft gemotiveerd. Het rapport van Spark (hierna: het rapport), een advies over de parkeerbehoefte van een hotel voor arbeidsmigranten, biedt daarvoor volgens [eiseres] onvoldoende onderbouwing.
19. De rechtbank stelt vast dat het rapport een onderbouwd deskundigenadvies is, waarop het college het bestreden besluit heeft gebaseerd. De rechtbank oordeelt dat het college zich op het rapport heeft mogen baseren. De Afdeling overwoog al in de procedure over het [naam 3] [15] dat het college met het rapport inzichtelijk heeft gemaakt dat de parkeerbehoefte kan worden bepaald op ongeveer 0,33 plaatsen per bed. De rechtbank ziet in wat [eiseres] in deze procedure aanvoert geen reden om in dit geval anders te oordelen. Niet is gebleken dat het rapport op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven en [eiseres] heeft ter bestrijding van het rapport geen deskundig tegenadvies ingebracht. [eiseres] heeft daar uitsluitend haar eigen opvattingen tegenover geplaatst en dat is onvoldoende.
Belangenafweging
20. Tot slot voert [eiseres] aan dat het college haar belangen en die van andere op [naam 1] gevestigde ondernemers niet deugdelijk heeft afgewogen. [eiseres] stelt dat de ondernemers van de arbeidsmigranten veel (verkeersgevaarlijke) overlast ervaren.
21. In de procedure over het [naam 3] overwoog de Afdeling dat het college bij zijn afweging voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiseres] en aan het belang van een goede huisvesting van arbeidsmigranten meer gewicht heeft mogen toekennen dan aan de door [eiseres] gestelde belangen. [16] De rechtbank overweegt dat [eiseres] in deze procedure niet specifiek en onderbouwd aannemelijk heeft gemaakt waarom in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld. Onvoldoende duidelijk is hoe vaak en in welke mate [eiseres] op haar perceel overlast zal ervaren van arbeidsmigranten, al dan niet verblijvend in de gebouwen op de projectlocatie, en in hoeverre dit [eiseres] in haar bedrijfsvoering belemmert. Indien en voor zover arbeidsmigranten overlast veroorzaken op [naam 1] , kan daartegen handhavend worden opgetreden. Overlast is evenwel geen reden om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
22. Wat [eiseres] meer of overigens aanvoert kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
23. De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
24. Het beroep is ongegrond. [eiseres] wordt dus niet in het gelijk gesteld.
25. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, voorzitter, en mr. A.M. van der Linden-Kaajan en mr. S.J. Mees, leden, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9 van het bestemmingsplan.
2.Pagina 61 van de Structuurvisie.
3.Uitspraak van 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1744 (overweging 9.7).
4.Zie paragraaf 8.1 van de Structuurvisie.
5.Zie figuur 8.2.6 van de Structuurvisie.
6.Pagina 18 van de Structuurvisie.
7.Pagina 61 van de Structuurvisie.
8.Zie pagina 34 van de Structuurvisie:
9.ECLI:NL:RVS:2020:2206 (overweging 5.4).
10.Uitspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2206.
11.Vanaf overweging 7., in het bijzonder 7.3.
12.ECLI:NL:RVS:2020:2206 (overweging 8.2 en verder).
13.Uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585 (overweging 7.6).
14.Als bedoeld in artikel 3.1.6, leden 2 tot en met 4, van het Bro.
15.ECLI:NL:RVS:2020:2206, overweging 9.3.
16.Idem, overweging 11.