ECLI:NL:RBAMS:2021:4749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/5867
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting door onrechtmatigheid heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 29 september 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan [eiser], omdat zijn auto op 23 september 2020 om 17.32 uur geparkeerd stond zonder dat daarvoor parkeerbelasting was betaald. In de uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2020 verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag, maar kende geen proceskostenvergoeding toe.

Tijdens de zitting op 23 juli 2021 was [eiser] niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat [eiser] in een ander tariefgebied had betaald dan waar hij geparkeerd stond. De heffingsambtenaar stelde dat de naheffingsaanslag niet was vernietigd door een aan hem te wijten onrechtmatigheid, en dat er daarom geen proceskostenvergoeding verschuldigd was. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag niet was vernietigd door een onrechtmatigheid van de heffingsambtenaar, omdat de gegevens over de betaling in een ander tariefgebied pas naar voren kwamen nadat [eiser] dit in bezwaar had aangevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar had afgewezen. Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Lagas),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [heffingsambtenaar] .

Procesverloop

Op 29 september 2020 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met een uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2021. [eiser] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De heffingsambtenaar heeft aan [eiser] een naheffingsaanslag opgelegd, omdat zijn auto op 23 september 2020 om 17.32 uur geparkeerd stond ter hoogte van [adres] te Amsterdam terwijl daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
2. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, maar er is geen proceskostenvergoeding toegekend.
3. [eiser] voert aan dat hij recht heeft op een vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [eiser] had (meer dan) de verschuldigde parkeerbelasting voldaan en daarom was er geen enkele aanleiding om na te heffen. Door dit toch te doen, is er volgens [eiser] sprake van een onrechtmatigheid die aan de heffingsambtenaar te wijten is.
4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag niet is vernietigd wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is dan geen proceskostenvergoeding verschuldigd. [eiser] parkeerde namelijk in een zone waar voor de eerste drie uur de parkeerbelasting € 1,40 bedraagt, terwijl hij bij een automaat buiten de zone betaalde waar de parkeerbelasting voor alle uren € 1,40 bedraagt.
5. Het staat vast dat [eiser] heeft geparkeerd in een ander tariefgebied dan die waarin hij heeft betaald. Hij heeft (meer dan) de verschuldigde parkeerbelasting voldaan. De heffingsambtenaar heeft in bezwaar erkend dat hij door die betaling niet bevoegd was tot het opleggen van een naheffingsaanslag. In geschil is of er een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid is waarvoor een proceskostenveroordeling moet volgen.
6. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag niet is vernietigd door een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Uit het parkeerrechtenbeheersysteem van de gemeente Amsterdam blijkt niet aanstonds dat een parkeerder een betaling heeft verricht in een ander tariefgebied dan die waarin is geparkeerd. Die gegevens kwamen eerst boven water nadat [eiser] in bezwaar had aangevoerd en bewezen dat wél volledig was betaald, zij het in een ander tariefgebied. Omdat [eiser] ervoor heeft gekozen om in een ander tariefgebied te betalen dan waar hij geparkeerd had, is de omstandigheid dat de naheffingsaanslag - naar later bleek - ten onrechte is opgelegd niet een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar in de bestreden uitspraak afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2021
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.