Overwegingen
Het beroep niet tijdig beslissen
1. De procedure bij de rechtbank is begonnen met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiser. De rechtbank stelt vast dat het college bij besluit van 24 augustus 2020 alsnog heeft beslist op het bezwaar. Gelet hierop is er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal daarom dit beroep niet-ontvankelijk verklaren. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld vanwege het uitblijven van een besluit, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
2. De omstandigheid dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, doet er niet aan af dat van rechtswege een beroep tegen het alsnog genomen bestreden besluit is ontstaan.Omdat het bestreden besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van eiser, zal de rechtbank het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de daartegen door eiser aangevoerde beroepsgronden.
Aanleiding voor deze procedure
3. Eiser ontvangt sinds 1 januari 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op grond van de PW. Met ingang van 30 juni 2015 is eiser gestart met het traject ‘Eigen Werk’ (het traject) ter voorbereiding op zijn werk als zelfstandige. Per 20 augustus 2015 is aan eiser de Bescheidenschaalregeling (BSR) toegekend. Hierdoor mocht hij onder bepaalde voorwaarden werkzaamheden verrichten als zelfstandige met behoud van zijn uitkering. Uit een uitspraak van de rechtbank Amsterdamblijkt dat eiser ook in 2018 nog gebruik mocht maken van de BSR. Verweerder heeft aan eiser de voorwaarden kenbaar gemaakt waaronder de BSR van toepassing is. Eiser heeft een eigen onderneming en staat hiermee ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
4. Het college stelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de BSR. Eiser heeft niet uit eigen beweging aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij niet aan de voorwaarden voldeed. Volgens verweerder heeft eiser ten onrechte gebruik gemaakt van de zelfstandigenaftrek bij zijn belastingaangifte over het jaar 2018. Daarom wordt de ontvangen bijstand ter hoogte van €3.572,22 netto teruggevorderd. Ook heeft eiser volgens verweerder geen deugdelijke administratie bijgehouden. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij alle gevraagde gegevens aan verweerder heeft aangeleverd en dat hij op verzoek van verweerder gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek. Hij heeft zich daarom wel aan de voorwaarden gehouden en de inlichtingenplicht niet geschonden.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
6. De BSR is uitgewerkt in artikel 5.2 van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW en IOAZ en is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
7. In paragraaf 14.3.3.2 van de Beleidsvoorwaarden van de bescheidenschaalregeling van verweerder zijn de voorwaarden opgenomen waaronder een klant gebruik mag maken van de BSR. Deze paragraaf is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat de periode in geding loopt van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Verder is van belang om vast te stellen dat een terugvorderingsbesluit een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) aan het bijstandverlenende orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan. Schending van de inlichtingenplichtals gevolg waarvan het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld, is een grond voor terugvordering van de uitkering.Het ligt dan op de weg van betrokkene om aannemelijk te maken dat, indien hij destijds wel de benodigde inlichtingen zou hebben verstrekt, het recht op bijstand nog steeds kon worden vastgesteld.
9. De rechtbank overweegt verder dat eiser als zelfstandige werkzaamheden verricht en daarnaast een uitkering ontvangt. Verweerder heeft daarom aan eiser de BSR toegekend, wat inhoudt dat eiser onder bepaalde voorwaarden werkzaamheden op bescheiden schaal mocht verrichten met behoud van zijn uitkering. Twee van deze voorwaarden zijn tussen partijen in geschil. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek en of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser zijn boekhouding niet op orde had.
10. Eiser stelt dat hij op verzoek van de gemeente gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek. Omdat hij zijn aanvraag als ondernemer moest indienen, bestond er geen mogelijkheid om de zelfstandigenaftrek buiten beschouwing te laten. Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt eiser een verklaring van zijn boekhouder van 16 april 2021.
Ook wijst eiser op een e-mail van 23 juli 2019 aan verweerder waarbij de gecorrigeerde aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016 tot en met 2018 worden toegestuurd. Daarbij geeft eiser aan dat hij zijn ondernemersactiviteiten heeft uitgevoerd op basis van het door de gemeente goedgekeurde ondernemingsplan.
11. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat eiser gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek. Eiser stelt dat hij hier op verzoek van de gemeente gebruik van heeft gemaakt en overlegt een verklaring van zijn boekhouder waaruit blijkt dat deze optie niet uitgezet kon worden. Uit de voorwaarden van de BSR, die bij eiser ook bekend zijn,blijkt dat een betrokkene bij toekenning van de BSR geen gebruik mag maken van de zelfstandigenaftrek. Een van de andere voorwaarden van de BSR is dat een betrokkene niet meer mag werken dan 1225 uur per jaar. Uit de door eiser overgelegde verklaring van zijn boekhouder blijkt dat eiser in 2018 ver boven de urennorm van 1225 uur per jaar uitkomt en dus teveel uren heeft gewerkt. Daarom is de zelfstandigenaftrek toegepast. Eiser had in de gaten moeten houden dat hij teveel uren maakte. Dat de gemeente eiser erop heeft gewezen dat hij zijn aanvraag als ondernemer moet indienen doet hier niet aan af, omdat dat niet de reden is dat de zelfstandigenaftrek is toegepast. De reden is dat eiser teveel uren heeft gewerkt. Dit teveel aan gewerkte uren had eiser aan verweerder moeten melden. Doordat eiser dat niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, dan wel zich niet aan de hem opgelegde voorwaarden voor de BSR heeft gehouden.
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een deugdelijke en inzichtelijke bedrijfsadministratie heeft bijgehouden en dat hij alle gevraagde bewijsstukken aan verweerder heeft verstrekt. Hij wijst daarbij op een e-mail van 20 mei 2019 aan verweerder waarbij onder andere een toelichting wordt gegeven op de bedrijfskosten. Ook wijst eiser op de stukken die hij na schorsing van het vooronderzoek heeft overgelegd op 16 en 19 april 2021 en 24 mei 2021. Eiser vindt dat hij hiermee heeft aangetoond dat de opgevoerde bedrijfskosten voor zakelijk gebruik waren. Over de energiekosten geeft eiser aan dat hij deze kosten eerder heeft opgevoerd in de jaarverslagen en de gemeente deze verslagen heeft goedgekeurd.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen volledige en inzichtelijke administratie heeft bijgehouden waardoor hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het lag op de weg van eiser om bewijsstukken over zijn bedrijfskosten over te leggen en dat heeft hij niet gedaan. Eiser heeft daarnaast ten onrechte energiekosten opgevoerd als bedrijfskosten. Ook is niet duidelijk of de boodschappen die zijn gekocht voor zakelijk of privé gebruik waren.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat energiekosten voor privégebruik niet opgevoerd mogen worden als zakelijke kosten. Uit het jaarverslag van 2018 blijkt dat eiser dat wel heeft gedaan. Dit is in strijd met de voorwaarden van de BSR. De stelling van eiser dat het opvoeren van energiekosten eerder door de gemeente is goedgekeurd, volgt de rechtbank niet. In eerdere jaarverslagen heeft eiser de energiekosten namelijk niet vermeld. Eiser heeft dit voor het eerst gedaan in het jaarverslag van 2018, waarop verweerder direct kenbaar heeft gemaakt hier niet mee akkoord te gaan. Anders dan verweerder meent, vindt de rechtbank dat eiser voor een deel van de boodschappen en vervoersbewijzen rekeningafschriften heeft overgelegd. Nu eiser echter al niet voldoet aan andere voorwaarden van de BSR, omdat hij ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek en ten onrechte energiekosten voor privégebruik als zakelijke kosten heeft opgevoerd, heeft eiser om die reden al de inlichtingenplicht geschonden. Dit brengt mee dat verweerder op grond van zijn beleid alle bijstand over die periode terug mocht vorderen. Dit beleid is naar vaste rechtspraak niet onredelijk. Een belanghebbende die niet aan (één van) de criteria van de BSR voldoet, behoort niet tot de kring van rechthebbende zelfstandigen en is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking.
15. De stelling van eiser dat verweerder zijn ondernemingsplan eerder heeft goedgekeurd waardoor hem geen overtreding van de voorwaarden van de BSR kan worden verweten, volgt de rechtbank evenmin. Uit de voorwaarden van de BSR blijkt heel duidelijk aan welke voorwaarden eiser moet voldoen. De verantwoordelijkheid voor de naleving hiervan ligt bij eiser. Dat eiser toestemming heeft verkregen van verweerder om aan de slag te gaan op basis van het goedgekeurde ondernemingsplan, ontslaat eiser niet van de verplichting om ook aan de voorwaarden van de BSR te voldoen.
16. De stelling van eiser dat voorgaande jaren bepaalde aspecten van de jaarrekening wel zijn goedgekeurd die niet goedgekeurd hadden mogen worden, is niet nader onderbouwd. Overigens biedt het dossier hiervoor volgens de rechtbank geen aanknopingspunten. Als verweerder al toezeggingen zou hebben gedaan die niet juist zijn, dan merkt de rechtbank op dat verweerder niet gehouden is om fouten uit het verleden te herhalen.
17. De rechtbank wenst tot slot nog op te merken dat uit het dossier blijkt dat eiser niet altijd correct is behandeld en bejegend door (medewerkers van) verweerder. Eiser heeft ook een klacht ingediend bij de ombudsman en zijn klacht is gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder een maximale dwangsom aan eiser toegekend voor de te late besluitvorming en bepaalt de rechtbank dat eiser zijn griffierecht terugkrijgt. Dit laat echter onverlet dat eiser verplichtingen heeft die voortvloeien uit de voorwaarden van de BSR en dat het zijn verantwoordelijkheid is om deze verplichtingen na te komen.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de voorwaarden van de BSR heeft overtreden en daardoor zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder was daarom dan ook gehouden de teveel ontvangen bijstand van eiser terug te vorderen.
19. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
20. Omdat eiser beroep heeft moeten instellen om een beslissing op zijn bezwaar te verkrijgen, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €48,- vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.