ECLI:NL:RBAMS:2021:4743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3615
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering wegens schending voorwaarden Bescheidenschaalregeling en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de terugvordering van bijstandsuitkering. De eiser ontving sinds 1 januari 2011 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet en had in 2015 de Bescheidenschaalregeling (BSR) toegekend gekregen, die hem toestond om onder bepaalde voorwaarden als zelfstandige te werken. De rechtbank behandelt de vraag of de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door ten onrechte gebruik te maken van de zelfstandigenaftrek en energiekosten voor privégebruik als zakelijke kosten op te voeren.

De rechtbank constateert dat de eiser in 2018 meer dan het toegestane aantal uren heeft gewerkt en dat hij niet aan de voorwaarden van de BSR heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door dit niet te melden aan de gemeente. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de terugvordering van de bijstandsuitkering van €3.572,22 netto. De rechtbank bepaalt dat de gemeente het griffierecht van €48,- aan de eiser vergoedt, maar ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om zich aan de voorwaarden van de BSR te houden en dat het niet naleven hiervan leidt tot terugvordering van de bijstand. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet kan ontsnappen aan zijn verplichtingen door te verwijzen naar goedkeuringen van de gemeente in het verleden, aangezien de voorwaarden van de BSR duidelijk zijn en de verantwoordelijkheid voor naleving bij de eiser ligt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3615

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H. Haman)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser ontvangen bijstand over 2018 teruggevorderd op grond van de Participatiewet (PW).
Op 29 juni 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
Bij besluit van 24 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de beslissing op het bezwaar alsnog genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op een zitting van 7 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek hervat en eiser en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen.
Eiser heeft op 16 en 19 april 2021 nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hier per brief van 18 mei 2021 op gereageerd. Eiser heeft daarna gereageerd per brief 24 mei 2021. De rechtbank heeft partijen vervolgens om toestemming gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Het beroep niet tijdig beslissen
1. De procedure bij de rechtbank is begonnen met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiser. De rechtbank stelt vast dat het college bij besluit van 24 augustus 2020 alsnog heeft beslist op het bezwaar. Gelet hierop is er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal daarom dit beroep niet-ontvankelijk verklaren. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld vanwege het uitblijven van een besluit, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
2. De omstandigheid dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, doet er niet aan af dat van rechtswege een beroep tegen het alsnog genomen bestreden besluit is ontstaan. [1] Omdat het bestreden besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van eiser, zal de rechtbank het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de daartegen door eiser aangevoerde beroepsgronden.
Aanleiding voor deze procedure
3. Eiser ontvangt sinds 1 januari 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op grond van de PW. Met ingang van 30 juni 2015 is eiser gestart met het traject ‘Eigen Werk’ (het traject) ter voorbereiding op zijn werk als zelfstandige. Per 20 augustus 2015 is aan eiser de Bescheidenschaalregeling (BSR) toegekend. Hierdoor mocht hij onder bepaalde voorwaarden werkzaamheden verrichten als zelfstandige met behoud van zijn uitkering. Uit een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [2] blijkt dat eiser ook in 2018 nog gebruik mocht maken van de BSR. Verweerder heeft aan eiser de voorwaarden kenbaar gemaakt waaronder de BSR van toepassing is. Eiser heeft een eigen onderneming en staat hiermee ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
4. Het college stelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de BSR. Eiser heeft niet uit eigen beweging aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij niet aan de voorwaarden voldeed. Volgens verweerder heeft eiser ten onrechte gebruik gemaakt van de zelfstandigenaftrek bij zijn belastingaangifte over het jaar 2018. Daarom wordt de ontvangen bijstand ter hoogte van €3.572,22 netto teruggevorderd. Ook heeft eiser volgens verweerder geen deugdelijke administratie bijgehouden. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij alle gevraagde gegevens aan verweerder heeft aangeleverd en dat hij op verzoek van verweerder gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek. Hij heeft zich daarom wel aan de voorwaarden gehouden en de inlichtingenplicht niet geschonden.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Juridisch kader
6. De BSR is uitgewerkt in artikel 5.2 van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW en IOAZ en is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
7. In paragraaf 14.3.3.2 van de Beleidsvoorwaarden van de bescheidenschaalregeling van verweerder zijn de voorwaarden opgenomen waaronder een klant gebruik mag maken van de BSR. Deze paragraaf is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat de periode in geding loopt van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Verder is van belang om vast te stellen dat een terugvorderingsbesluit een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) aan het bijstandverlenende orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan. Schending van de inlichtingenplicht [3] als gevolg waarvan het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld, is een grond voor terugvordering van de uitkering. [4] Het ligt dan op de weg van betrokkene om aannemelijk te maken dat, indien hij destijds wel de benodigde inlichtingen zou hebben verstrekt, het recht op bijstand nog steeds kon worden vastgesteld.
9. De rechtbank overweegt verder dat eiser als zelfstandige werkzaamheden verricht en daarnaast een uitkering ontvangt. Verweerder heeft daarom aan eiser de BSR toegekend, wat inhoudt dat eiser onder bepaalde voorwaarden werkzaamheden op bescheiden schaal mocht verrichten met behoud van zijn uitkering. Twee van deze voorwaarden zijn tussen partijen in geschil. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek en of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser zijn boekhouding niet op orde had.
Zelfstandigenaftrek
10. Eiser stelt dat hij op verzoek van de gemeente gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek. Omdat hij zijn aanvraag als ondernemer moest indienen, bestond er geen mogelijkheid om de zelfstandigenaftrek buiten beschouwing te laten. Ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt eiser een verklaring van zijn boekhouder van 16 april 2021.
Ook wijst eiser op een e-mail van 23 juli 2019 aan verweerder waarbij de gecorrigeerde aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2016 tot en met 2018 worden toegestuurd. Daarbij geeft eiser aan dat hij zijn ondernemersactiviteiten heeft uitgevoerd op basis van het door de gemeente goedgekeurde ondernemingsplan.
11. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat eiser gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek. Eiser stelt dat hij hier op verzoek van de gemeente gebruik van heeft gemaakt en overlegt een verklaring van zijn boekhouder waaruit blijkt dat deze optie niet uitgezet kon worden. Uit de voorwaarden van de BSR, die bij eiser ook bekend zijn, [5] blijkt dat een betrokkene bij toekenning van de BSR geen gebruik mag maken van de zelfstandigenaftrek. Een van de andere voorwaarden van de BSR is dat een betrokkene niet meer mag werken dan 1225 uur per jaar. Uit de door eiser overgelegde verklaring van zijn boekhouder blijkt dat eiser in 2018 ver boven de urennorm van 1225 uur per jaar uitkomt en dus teveel uren heeft gewerkt. Daarom is de zelfstandigenaftrek toegepast. Eiser had in de gaten moeten houden dat hij teveel uren maakte. Dat de gemeente eiser erop heeft gewezen dat hij zijn aanvraag als ondernemer moet indienen doet hier niet aan af, omdat dat niet de reden is dat de zelfstandigenaftrek is toegepast. De reden is dat eiser teveel uren heeft gewerkt. Dit teveel aan gewerkte uren had eiser aan verweerder moeten melden. Doordat eiser dat niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, dan wel zich niet aan de hem opgelegde voorwaarden voor de BSR heeft gehouden.
Administratie
12. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een deugdelijke en inzichtelijke bedrijfsadministratie heeft bijgehouden en dat hij alle gevraagde bewijsstukken aan verweerder heeft verstrekt. Hij wijst daarbij op een e-mail van 20 mei 2019 aan verweerder waarbij onder andere een toelichting wordt gegeven op de bedrijfskosten. Ook wijst eiser op de stukken die hij na schorsing van het vooronderzoek heeft overgelegd op 16 en 19 april 2021 en 24 mei 2021. Eiser vindt dat hij hiermee heeft aangetoond dat de opgevoerde bedrijfskosten voor zakelijk gebruik waren. Over de energiekosten geeft eiser aan dat hij deze kosten eerder heeft opgevoerd in de jaarverslagen en de gemeente deze verslagen heeft goedgekeurd.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen volledige en inzichtelijke administratie heeft bijgehouden waardoor hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het lag op de weg van eiser om bewijsstukken over zijn bedrijfskosten over te leggen en dat heeft hij niet gedaan. Eiser heeft daarnaast ten onrechte energiekosten opgevoerd als bedrijfskosten. Ook is niet duidelijk of de boodschappen die zijn gekocht voor zakelijk of privé gebruik waren.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat energiekosten voor privégebruik niet opgevoerd mogen worden als zakelijke kosten. Uit het jaarverslag van 2018 blijkt dat eiser dat wel heeft gedaan. Dit is in strijd met de voorwaarden van de BSR. De stelling van eiser dat het opvoeren van energiekosten eerder door de gemeente is goedgekeurd, volgt de rechtbank niet. In eerdere jaarverslagen heeft eiser de energiekosten namelijk niet vermeld. Eiser heeft dit voor het eerst gedaan in het jaarverslag van 2018, waarop verweerder direct kenbaar heeft gemaakt hier niet mee akkoord te gaan. Anders dan verweerder meent, vindt de rechtbank dat eiser voor een deel van de boodschappen en vervoersbewijzen rekeningafschriften heeft overgelegd. Nu eiser echter al niet voldoet aan andere voorwaarden van de BSR, omdat hij ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de zelfstandigenaftrek en ten onrechte energiekosten voor privégebruik als zakelijke kosten heeft opgevoerd, heeft eiser om die reden al de inlichtingenplicht geschonden. Dit brengt mee dat verweerder op grond van zijn beleid alle bijstand over die periode terug mocht vorderen. Dit beleid is naar vaste rechtspraak niet onredelijk. Een belanghebbende die niet aan (één van) de criteria van de BSR voldoet, behoort niet tot de kring van rechthebbende zelfstandigen en is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking. [6]
15. De stelling van eiser dat verweerder zijn ondernemingsplan eerder heeft goedgekeurd waardoor hem geen overtreding van de voorwaarden van de BSR kan worden verweten, volgt de rechtbank evenmin. Uit de voorwaarden van de BSR blijkt heel duidelijk aan welke voorwaarden eiser moet voldoen. De verantwoordelijkheid voor de naleving hiervan ligt bij eiser. Dat eiser toestemming heeft verkregen van verweerder om aan de slag te gaan op basis van het goedgekeurde ondernemingsplan, ontslaat eiser niet van de verplichting om ook aan de voorwaarden van de BSR te voldoen.
16. De stelling van eiser dat voorgaande jaren bepaalde aspecten van de jaarrekening wel zijn goedgekeurd die niet goedgekeurd hadden mogen worden, is niet nader onderbouwd. Overigens biedt het dossier hiervoor volgens de rechtbank geen aanknopingspunten. Als verweerder al toezeggingen zou hebben gedaan die niet juist zijn, dan merkt de rechtbank op dat verweerder niet gehouden is om fouten uit het verleden te herhalen.
17. De rechtbank wenst tot slot nog op te merken dat uit het dossier blijkt dat eiser niet altijd correct is behandeld en bejegend door (medewerkers van) verweerder. Eiser heeft ook een klacht ingediend bij de ombudsman en zijn klacht is gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder een maximale dwangsom aan eiser toegekend voor de te late besluitvorming en bepaalt de rechtbank dat eiser zijn griffierecht terugkrijgt. Dit laat echter onverlet dat eiser verplichtingen heeft die voortvloeien uit de voorwaarden van de BSR en dat het zijn verantwoordelijkheid is om deze verplichtingen na te komen.
Conclusie
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de voorwaarden van de BSR heeft overtreden en daardoor zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder was daarom dan ook gehouden de teveel ontvangen bijstand van eiser terug te vorderen.
19. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
20. Omdat eiser beroep heeft moeten instellen om een beslissing op zijn bezwaar te verkrijgen, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €48,- vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Artikel 5.2 – Verrekenen van inkomsten op jaarbasis (bescheidenschaalregeling) van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW en IOAZ
Er zijn personen die bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden voor eigen rekening verrichten, maar geen beroep kunnen doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) omdat hun bedrijfs- of beroepsactiviteiten gering van omvang zijn (minder dan 1225 uur per jaar). Een inkomensvaststelling per maand voor deze werkzaamheden, rekening houdend met de gemaakte beroepskosten, is voor zowel degene die algemene bijstand ontvangt als de gemeente complex, vanwege het wisselende karakter van de inkomsten en beroepskosten en het maandelijks moeten opstellen van een resultatenrekening. Daarom wordt met deze bepaling voorzien in het in aanmerking nemen van het jaarinkomen uit deze werkzaamheden, dat naar rato wordt omgerekend naar een maandinkomen.
Voor belanghebbenden met een uitkering op grond van de Participatiewet die zonder beroep op deze regeling op bescheiden schaal bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden verrichten, gelden de algemene bepalingen van de Participatiewet. Dat houdt onder meer in dat de inkomsten per maand in aanmerking worden genomen.
Het jaarinkomen is gedefinieerd als het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 3.4, van de Wet inkomstenbelasting 2001 over het kalenderjaar. Hieronder wordt verstaan: het gezamenlijk bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Beroepskosten kunnen in mindering op het belastbare resultaat worden gebracht.
De herberekening van het recht op bijstand over een kalenderjaar kan leiden tot een nabetaling, herziening en terugvordering of verrekening. Dit laat onverlet dat het college, zo nodig in overleg met de belanghebbende, gedurende het kalenderjaar het geschatte inkomen uit werkzaamheden in mindering kan brengen op de uitkering ingevolge de Participatiewet. Hiermee kan terugvordering achteraf van bijstand worden voorkomen.
Paragraaf 14.3.3.2 van de Beleidsvoorwaarden van de bescheidenschaalregeling van de gemeente Amsterdam
Een klant kan gebruik maken van de regeling onder de volgende voorwaarden:
  • de werkzaamheden zijn van bescheiden omvang en nemen gemiddeld maximaal 23,5 uur per week in beslag. Dat is een omrekening van het urencriterium die de Belastingdienst hanteert voor de zelfstandigenaftrek (1225 uur per jaar);
  • de klant houdt een administratie bij van de gewerkte uren;
  • de bedrijfsmatige activiteiten moeten aan de wettelijke vestigingseisen voldoen. Voor veel (handels)activiteiten is geen vergunning vereist. (…)
  • er mag geen sprake van concurrentievervalsing zijn. De klant moet de gebruikelijke marktprijzen vragen voor zijn product of dienst;
  • de klant moet een deugdelijke boekhouding voeren. Dit is een eis van zowel de gemeente als van de Belastingdienst. De administratie bevat tenminste de opeenvolgend genummerde facturen, uitgebrachte offertes, ontvangen opdrachten, rekeningen en andere bewijzen van gemaakte beroepskosten en de bankafschriften. De boekhouding bestaat uit een kasboek, jaarcijfers (balans, resultatenrekening en toelichting) en de BTW boekhouding; het jaarinkomen mag maximaal € 7.578,- bedragen (bedrag 2013 = €7511,-). Inkomen is hier de belastbare winst, dat wil zeggen omzet minus bedrijfskosten.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Van 8 november 2019 met kenmerk AMS 19/192.
3.Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.In artikel 58, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
5.Dit blijkt onder meer uit de brief van 18 oktober 2015 die eiser op 3 juni 2021 aan de rechtbank heeft toegestuurd.
6.Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2007, LJN, BB4026.