ECLI:NL:RBAMS:2021:4726

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
21/3253
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Zweedse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Zweden, werd verdacht van betrokkenheid bij afpersing en ontvoering, evenals de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 27 juli en 19 augustus 2021. Tijdens deze zittingen zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de vereisten die daarin zijn opgenomen. De verdediging voerde aan dat de feitomschrijving in het EAB niet genoegzaam was en dat dit de mogelijkheid om een onschuldverweer te voeren bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte om de opgeëiste persoon te informeren over de beschuldigingen en dat de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van een levenslange gevangenisstraf in Zweden overwogen, maar oordeelde dat er geen reëel gevaar was voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan en de afgifte van in beslag genomen voorwerpen, waaronder telefoons, bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.600-21
RK nummer: 21/3253
Datum uitspraak: 2 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juni 2021 door de
Swedish Prosecution Authority, National Public Prosecution Departmenten strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Zweden) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juli 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting voor bepaalde tijd geschorst omdat het niet mogelijk was een telehoorverbinding tot stand te brengen en geen tolk beschikbaar was.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 19 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is gehoord door middel van telehoren en is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Zweedse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
detention order issued in absentiavan de
Solna District Courtop 7 juni 2021 met kenmerk B 5674-21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Zweeds recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de feitomschrijving niet genoegzaam is.
Ten aanzien van de eerste twee feiten is de pleegdatum dan wel de pleegperiode niet duidelijk. Verder is onduidelijk wie de slachtoffers zijn en wat de rol van de opgeëiste persoon in de gestelde afpersing van de moeder van ‘ [naam 1] ’ zou zijn. [medeverdachte] zou dit hebben gedaan maar wat de rol van de opgeëiste persoon is, is niet duidelijk. Zijn vermeende betrokkenheid wordt niet omschreven in het EAB. Indien de rechtbank de overlevering toestaat, dient dit dan ook tot de verdenking inzake ‘ [naam 1] ’ te worden beperkt. Ten slotte is ook ten aanzien van het derde feit de pleegdatum of -periode niet genoegzaam omschreven.
De opgeëiste persoon heeft verder betoogd dat de ongenoegzame feitomschrijving ertoe leidt dat het zo goed als onmogelijk is om een onschuldverweer te voeren.
De officier van justitie heeft gemotiveerd tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB, in samenhang met Form A gelezen, blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van het plannen van en het betrokken zijn bij een poging tot afpersing en tot ontvoering. Het beoogde slachtoffer, bekend onder de bijnaam ‘ [naam 1] ’ moest een bedrag betalen van circa 500.000 SEK aan een medeverdachte, [medeverdachte] . Getracht is om dit bedrag van de moeder van ‘ [naam 1] ’ te krijgen door middel van afpersing. Toen dit niet lukte zijn er plannen gemaakt om ‘ [naam 1] ’ te ontvoeren en zo het geld te krijgen. Verder wordt de opgeëiste persoon verdacht van de handel in verdovende middelen, te weten 1,8 kilogram cannabis die in zijn opdracht is verhandeld.
De feiten één en twee vonden tot 22 maart 2021 plaats in Spänga, Stockholm, en het derde feit is op 21 april 2021 gepleegd in Hässelby, Stockholm.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en is de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd. De rechtbank zal niet, als verzocht, de overlevering beperken tot een strafbaar feit inzake één slachtoffer, namelijk “ [naam 1] ”, nu uit de omschrijving in het EAB en Form A blijkt dat het om ‘
and his relatives’ gaat en ook ene [naam 2] als slachtoffer wordt genoemd.
Artikel 2 OLW stelt niet de eis dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd. Volgens vaste rechtspraak treedt de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. De beschrijving van de feiten dient er bovendien niet toe om een onschuldbewering mogelijk te maken [1] .
Het verweer slaagt niet.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, 16 en 21, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;
racketeering en afpersing.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Zweeds recht telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Inleiding
De opgeëiste persoon kan in Zweden mogelijk tot een levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld, blijkt uit het EAB.
Uit Form A blijkt het volgende:
Life Sentence And/Or Clemency: 268. Review possible: The legal system of the issuing
Member State allows for a review of the penalty or
measure imposed - on request or at least after
20 years years - aiming at a non-execution of such
penalty or measure
In aanvullende informatie van 29 juni 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende meegedeeld:

Swedish law allows for a review of a life sentence in accordance with Article 5(2) of the Framework Decision on EAW. According Swedish Law (Act 2006:45 on the conversion of lifetime imprisonment) the sentenced person may apply for a conversion of the life sentence. Such application can be made, at the earliest, after the sentences person has served a minimum ten years of the sentence. A request for conversion of the life sentence is made to Örebro District Court. Swedish law also allows for the application of measures of clemency. Application for clemency is made to the Government.
5.2
Standpunten verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat uit de verstrekte garantie van de Zweedse justitiële autoriteit niet kan worden afgeleid dat het mogelijk is om de straf te herzien. Er lijkt van een ‘omzetting’ in plaats van een herziening sprake te zijn, wat niet hetzelfde is. Kortom, er is geen sprake van een ‘review’ mogelijkheid. Ten slotte blijkt niet duidelijk wanneer een gratieverzoek zou kunnen worden ingediend. Daarom dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Uit de verstrekte informatie blijkt dat na tien jaar kan worden verzocht om de levenslange gevangenisstraf om te zetten en dat er de mogelijkheid van gratie bestaat. Er is niet onderbouwd dat er sprake is van een algemeen risico op schending van artikel 3 EVRM.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Artikel 11, eerste lid, OLW schrijft voor dat aan een EAB geen gevolg wordt gegeven in gevallen waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank begrijpt het verweer van de opgeëiste persoon aldus dat hij heeft willen betogen dat personen aan wie in Zweden een levenslange vrijheidsstraf kan worden opgelegd, een reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) lopen, omdat er ten tijde van die oplegging geen reële mogelijkheid bestaat tot een tussentijdse ‘review’.
De opgeëiste persoon heeft zijn stelling echter niet onderbouwd met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit een dergelijk algemeen reëel gevaar zou blijken.
Daarnaast blijkt uit de verstrekte informatie in Form A en de aanvullende informatie van 29 juni 2021 dat een dergelijke ‘review’ mogelijk is.
Het verweer slaagt daarom niet.

6.Overdracht in beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de afgifte van twee in beslag genomen telefoons te bevelen.
De raadsman heeft zich hiertegen verzet. De verdediging was niet bekend met de omstandigheid dat een daartoe strekkend verzoek was gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de stukken, in het bijzonder de Kennisgeving van Inbeslagneming, blijkt dat op 14 juni 2021 te Schiphol onder de opgeëiste persoon twee telefoons, waaronder één Iphone, met opladers in beslag zijn genomen, “Conform verzoek van het Europees Aanhoudings Bevel”.
Uit Form A, dat in samenhang met het EAB wordt gelezen, blijkt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit ook om afgifte heeft verzocht van voor het strafrechtelijk onderzoek - te weten de bewijsgaring - relevante voorwerpen, zoals telefoons en Ipads.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de artikelen 49 en 50 OLW, de afgifte van de telefoons en opladers kan worden bevolen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 49 en 50 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Swedish Prosecution Authority, National Public Prosecution Department.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten: twee telefoons met opladers (waaronder één IPhone), aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.O.a. rechtbank Amsterdam, 17 september 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964