ECLI:NL:RBAMS:2021:4722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
13.751.600-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse justitie

Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 1 juli 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1968 in Polen, gedetineerd was in Nederland en geen vaste woon- of verblijfplaats had. Tijdens de openbare zitting op 19 augustus 2021 heeft de opgeëiste persoon afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn, en was hij vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op drie vonnissen van de rechtbank in Kielce, Polen. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de feiten beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn, waaronder valsheid in geschrift en diefstal met geweld.

De rechtbank heeft ook de relevantie van recente ontwikkelingen in de Poolse rechtsstaat en de mogelijke prejudiciële vragen van het Ierse Hooggerechtshof besproken, maar heeft geconcludeerd dat deze niet van toepassing zijn op de onderhavige zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de wettelijke eisen. De uitspraak werd gedaan door de rechters M. van Mourik, P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. Y.M.E. Jurgens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.600-21
RK nummer: 21/3687
Datum uitspraak: 2 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 maart 2021 door de
Sad Okregowyin Kielce (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft op 19 augustus 2021 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van drie vonnissen:
Vonnis van de rechtbank
Sad Rejonowyte Kielce van 28 september 2017 met kenmerk IX K 400/17 (“
the District Court in Kielce on 26 March 2018, ref. no. IXKa 1891/17 amended the contested judgment with regard to the costs of unpaid legal assistance, otherwise upheld the judgment”);
Vonnis van de rechtbank
Sad Rejonowyte Kielce van 26 februari 2018 met kenmerk II K 1370/17 (“
the District Court in Kielce on 28 December 2018, ref. no. IXKa 877/18 against [opgeëiste persoon] upheld the judgment”);
Vonnis van de rechtbank
Sad Rejonowyte Kielce van 26 april 2019 met kenmerk IX K 738/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
acht maanden;
zes jaren, waarvan nog vijf jaren, zeven maanden en 29 dagen resteren;
twee jaar en tien maanden, waarvan nog twee jaren, drie maanden en twee dagen resteren,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis 1
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis met zaaknummer IX K 400/17 heeft geleid, maar dat hij wel in persoon is gedagvaard en een door hem gemachtigd advocaat zijn verdediging heeft gevoerd.
In hoger beroep, met zaaknummer IXKa 1891/17, is de opgeëiste persoon samen met zijn advocaat ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of het vonnis dan wel het arrest onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Niet is namelijk duidelijk geworden of in hoger beroep ter zitting opnieuw ten gronde over de zaak is geoordeeld.
Nu zich echter in eerste aanleg de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW heeft voorgedaan en de opgeëiste persoon in hoger beroep in persoon ter zitting is verschenen, staat de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW hoe dan ook niet aan overlevering in de weg.
Vonnis 2
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis met zaaknummer II K 1370/17 heeft geleid.
In hoger beroep, met zaaknummer IXKa 877/18, is namens de opgeëiste persoon een door hem gemachtigd advocaat ter zitting verschenen en heeft daar de verdediging gevoerd.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of het vonnis dan wel het arrest onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Niet is duidelijk geworden of in hoger beroep opnieuw ten gronde over de zaak is geoordeeld.
Nu zich in eerste aanleg echter de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW heeft voorgedaan en de opgeëiste persoon in hoger beroep door een door hem gemachtigd advocaat is verdedigd, als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW, staat de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW ook in deze situatie niet aan overlevering in de weg.
Vonnis 3
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW doet zich echter voor, omdat de opgeëiste persoon ter zitting door een door hem gemachtigd raadsman is vertegenwoordigd die zijn verdediging heeft gevoerd.
Gelet daarop staat de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Artikel 11 OLW

5.1
Inleiding
De vonnissen die aan het EAB ten grondslag liggen dateren - met uitzondering van vonnis 1. - alle van na 1 oktober 2017.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat vanaf het najaar van 2017 sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen en van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft.
In het onderhavige geval is echter gesteld noch gebleken dat deze gebreken afbreuk hebben gedaan aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties die de onderhavige vonnissen hebben gewezen.
Artikel 11 OLW staat dan ook niet aan overlevering in de weg.
5.2
Ierse prejudiciële vragen
The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
Wojciech Orlowski and Jakub Lyszkiewicz v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 (de rechtbank begrijpt: 14 februari 2020) [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin [3] .
Gelet op de aanleiding voor de te stellen prejudiciële vragen, is de rechtbank van oordeel dat de antwoorden daarop slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. De rechtbank zal dan ook niet het onderzoek aanhouden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat toch moet worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van de gestelde prejudiciële vragen, alsmede de overige ontwikkelingen in Polen waar binnen afzienbare tijd beslissingen zullen worden genomen, bijvoorbeeld over de vraag betreffende de verhouding tussen EU- en Pools recht.
De reden hiervoor is dat de opgeëiste persoon voornemens is een verzoek in te dienen om een verzamelvonnis te wijzen. In dat geval zal opnieuw een Poolse rechter naar de zaken kijken en een nieuwe straf opleggen waardoor de Ierse prejudiciële vragen wel van belang zijn, alsmede de overige ontwikkelingen in Polen.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon nog geen verzoek heeft ingediend om een verzamelvonnis te wijzen, ondanks dat hij hiertoe qua tijdsverloop voldoende gelegenheid heeft gehad. Dat het, zoals namens de opgeëiste persoon is betoogd, puur om financiële redenen nog niet mogelijk was, doet hier niet aan af.
Omdat er dus nog geen procedure tot het wijzen van een verzamelvonnis is gestart, zijn de gestelde prejudiciële vragen alsmede de overige door de raadsman genoemde ontwikkelingen in Polen niet van belang in deze zaak.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om aanhouding dient te worden afgewezen.
Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en evenmin sprake is van een situatie waarin aan het EAB geen gevolg kan worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225, 311 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sad Okregowyin Kielce (Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.Te weten: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.
3.De rechtbank is er ambtshalve van op de hoogte dat thans daadwerkelijk prejudiciële vragen zijn gesteld.