ECLI:NL:RBAMS:2021:4719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
13/138203-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor woningoverval met geweld en in vereniging

Op 2 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd beschuldigd van een woningoverval met geweld en in vereniging. De overval vond plaats op 10 juni 2020 in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een ander de woning van de aangever binnendrong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het forceren van de voordeur, het bedreigen van de aangever met een vuurwapen en het afpakken van zijn bril. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn verdediging, die stelden dat er onvoldoende bewijs was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het DNA van de verdachte op een schroevendraaier was aangetroffen die in de woning van de aangever was gevonden, en dat zijn telefoon op het tijdstip van de overval in de buurt van de woning was gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen schroevendraaier uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/138203-21
Datum uitspraak: 2 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.H.J. Strak naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, drie mobiele telefoons en/of een laptop en/of een tablet en/of vijf horloges en/of een camera en/of (enig) geldbedrag(en) van 400 euro, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan met geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn
mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- zich naar de woning van die [aangever] te begeven en/of bij die woning een of meermalen aan te bellen en/of de voordeur van die woning te forceren en/of
- ( vervolgens) die woning binnen te komen met (een soort) sjaal over zijn hoofd en/of met een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp in
de hand en/of
- ( vervolgens) de bril van die [aangever] af te pakken en/of
- ( vervolgens) die [aangever] (met kracht) met een vuurwapen, althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht te slaan en/of
- ( vervolgens) die [aangever] op het bed te duwen en/of (vervolgens) een deken over die [aangever] heen te gooien en/of
- ( daarbij) te roepen “Doe geen domme dingen, ik heb een pistool” en/of “Waar is het geld, waar is het geld”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 10 juni 2020 samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan een woningoverval. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op het feit dat het uiterlijk van verdachte past binnen het signalement van dader ‘NN1’ dat aangever heeft geschetst, er op een in de woning van aangever aangetroffen schroevendraaier DNA van verdachte zat en de telefoon van verdachte rond het tijdstip van de woningoverval uitpeilde in de buurt van de woning van aangever. Tot slot heeft verdachte kennelijk leugenachtig verklaard over waar hij was ten tijde van de woningoverval. Ook die verklaring kan tot het bewijs worden gebezigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat zijn cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Hij dient daarom te worden vrijgesproken. Een proces-verbaal van de politie die de woning na de woningoverval heeft betreden ontbreekt in het dossier. Er kan daardoor niet met zekerheid worden vastgesteld waar de schroevendraaier is aangetroffen en door wie die daar is neergelegd. Dat op de schroevendraaier DNA van verdachte is aangetroffen, is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Een schroevendraaier is immers een verplaatsbaar object en verdachte werkt in de bouw, waar regelmatig gereedschappen onderling worden gebruikt. Verder heeft verdachte voor het uitpeilen van zijn telefoon in de buurt van de woning van aangever een plausibele verklaring gegeven. Hij bracht op 8 juni 2020 [persoon 1] , een vriendin van zijn vriendin, naar haar moeder ( [persoon 2] ) die woont aan [adres 2] in Amsterdam. Op 10 juni 2020 heeft hij haar daar weer opgehaald. Die verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de tenlastegelegde woningoverval en overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte blijkt dat er een woningoverval is gepleegd op 10 juni 2020 omstreeks 14.30 uur aan [adres 1] . Aangever [aangever] was op dat moment in zijn woning aanwezig. Twee mannen met een donkere huidskleur, waarvan één met een soort sjaal over zijn hoofd, hebben het slot van de voordeur geforceerd. De bril van aangever [aangever] werd afgepakt, hij kreeg een klap met het pistool tegen zijn gezicht en in het Engels werd gezegd ‘doe geen domme dingen, ik heb een pistool’. Aangever is op een bed geduwd, er werd een deken over hem heen gegooid en er werd gevraagd waar het geld was. Aangever werd vervolgens opgesloten. Aangever heeft verklaard dat er diverse goederen van hem zijn weggenomen.
Getuige [getuige] , een buurman van aangever, heeft omstreeks 14:50 uur twee onbekende mannen de woning met snelle pas zien verlaten en heeft even daarna samen met aangever de politie gebeld. De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben vervolgens onder meer geconstateerd dat de cilinder uit de voordeur geheel ontbrak en zagen daarvan de helft op de grond liggen.
Op een later moment die dag is door aangever in de woning een schroevendraaier op tafel gevonden. Aangever heeft de schroevendraaier vervolgens een dag later, na het doen van de aangifte, aan de politie overhandigd. Aangever heeft daarover (aanvullend) verklaard dat hij zeker weet dat de schroevendraaier niet van hem of zijn huisgenoot is en dat deze voor de overval ook niet op de tafel lag.
De rechtbank gaat er gelet op die verklaring en de aangifte vanuit dat de schroevendraaier er vóór de woningoverval nog niet lag. Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de politie in de woning geen sporenonderzoek heeft gedaan, onder meer omdat de woning rommelig was en aangever geen zicht heeft gehad op de handelingen van de daders. Voor zover de raadsman van verdachte heeft betoogd dat de schroevendraaier er vlak na de woningoverval niet heeft gelegen omdat deze niet door de politie is aangetroffen, gaat de rechtbank daar gelet op het voorgaande aan voorbij.
De schroevendraaier is vervolgens op sporen onderzocht. Er werd een DNA-mengprofiel aangetroffen. Eén van deze DNA-profielen is van een persoon die relatief veel DNA kan hebben bijgedragen. Dat DNA-profiel is vergeleken met de DNA-databank, waarbij een zeer grote overeenkomst werd gevonden met het DNA-profiel van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij de schroevendraaier niet herkent en dat dit soort schroevendraaiers ook niet worden gebruikt door het bedrijf waar hij werkte. Als hij ergens gaat klussen, neemt hij zijn eigen gereedschap mee en hij gebruikt zulke schroevendraaiers niet. Het komt wel voor dat in de bouw gereedschappen van elkaar worden gebruikt. Het is volgens hem geen ‘professionele’ schroevendraaier.
Dat het DNA van verdachte matcht met het DNA-profiel van de relatief grootste donor, brengt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden met zich dat hij degene is geweest die het laatst DNA heeft bijgedragen. Gelet hierop en op de verklaring van verdachte dat hij de (‘niet-professionele’) schroevendraaier niet herkent, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat het DNA van verdachte op de schroevendraaier zit omdat hij in de bouw ooit eens een gereedschap van een ander heeft gebruikt. Verdachte heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen aannemelijke verklaring gegeven over hoe de schroevendraaier met daarop zijn DNA in de woning van de aangever terecht is gekomen.
Uit onderzoek naar het telefoonnummer van verdachte, eindigend op [nummer] blijkt dat dit nummer op 10 juni 2020 uur tweemaal om 14.34 uur gebruik heeft gemaakt van Cell-id’s aan de [adres 3] in Amsterdam. Dat is in de directe omgeving van de woning van aangever. In de periode van 8 juni tot en met 5 november 2020 heeft dit telefoonnummer alleen op 8, 9 en 10 juni en op 18 en 25 juli 2020 van Cell-id’s in Amsterdam gebruik gemaakt.
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij bij de woningoverval betrokken is. Aanvankelijk heeft hij bij de politie verklaard dat hij niet vaak in Amsterdam komt, vijf jaar geleden voor het laatst in de Bijlmer was - met zijn zwager bij een kapper - en dat hij niet weet waarom zijn telefoon gebruikt heeft gemaakt van een telefoonmast bij [adres 3] (in de Bijlmer, Amsterdam) op 8, 9 en 10 juni 2020. Ook bij de rechter-commissaris heeft hij gezegd niet te weten waarom zijn telefoon daar destijds een mast heeft aangestraald.
In een aanvullend politieverhoor en tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij een vriendin van zijn vriendin, [persoon 1] , op 8 juni 2020 heeft opgehaald in Rotterdam en rond 22.00-23.00 uur naar haar moeder, [persoon 2] , heeft gebracht in de Bijlmer aan [adres 2] . Hij is daar even gebleven en heeft gepraat en is daarom op 9 juni 2020 pas rond 01.00-02.00 uur teruggegaan naar Rotterdam. Op 10 juni 2020 heeft verdachte [persoon 1] rond 13.00-14.00 uur weer opgehaald bij haar moeder op hetzelfde adres.
Naar aanleiding van deze verklaring zijn [persoon 1] en [persoon 2] bij de rechter-commissaris gehoord.
[persoon 2] heeft verklaard dat verdachte ergens tussen maart en mei in 2020 haar dochter naar de Bijlmer, [adres 4] , heeft gebracht. Dat was in de avond of in de nacht. Zij herinnert zich vooral het moment dat verdachte haar dochter kwam brengen, niet zozeer de datum of het tijdstip. Zij moest toen naar de Bijlmer rijden. Zij woonde daar toen nog niet, maar woonde in het centrum. Pas in juli is zij verhuisd naar [adres 2] . Verdachte heeft haar dochter naar [adres 4] , in de buurt van het metrostation, gebracht. Zij heeft verdachte even gezien, zij zat in haar auto en heeft toen gezwaaid, verdachte zwaaide terug en ze hebben niet met elkaar gesproken. Haar dochter stapte uit en liep naar haar toe, daarna is er niks gebeurd en iedereen is weggegaan. Verdachte heeft de volgende dag haar dochter op dezelfde plek opgehaald.
[persoon 1] heeft verklaard dat verdachte haar tussen 11.00-12.00 uur of tussen 13.00-14.00 uur heeft opgehaald en naar haar moeder heeft gebracht. Dat was in 2021. Hij ging toen mee naar boven en bleef nog wat drinken. Hij is in de avond naar huis gegaan. Hij heeft tot laat bij hen gezeten. De volgende ochtend is zij door hem opgehaald bij haar moeder. Zij verklaart aanvankelijk dat dit op het adres [adres 2] was, maar na het dicteren zegt zij het niet meer zeker te weten omdat haar moeder vaak verhuist. Zij kan zich niet meer herinneren bij welk huis het was. Zij verklaart later in het verhoor als zij wordt geconfronteerd met de andersluidende verklaring van haar moeder, dat wat haar moeder heeft verklaard klopt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet wordt ondersteund door de betrokken personen, waarbij de rechtbank er in het bijzonder nog op wijst dat de verklaringen niet zien op de datum van 10 juni 2020. [persoon 2] verklaart over de periode tussen maart en mei 2020 en [persoon 1] over een gebeurtenis in het jaar 2021. Bovendien was [persoon 2] op dat moment nog niet woonachtig aan [adres 2] in de Bijlmer, zo volgt uit haar verklaring en ook uit de politiesystemen volgt dat zij daar pas per 13 juli 2020 is ingeschreven. De verklaring van verdachte dat hij [persoon 1] naar dat adres heeft gebracht, daar een poos is gebleven en haar daar later ook heeft opgehaald, vindt gelet op het voorgaande geen ondersteuning. Het alternatieve scenario dat verdachte heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de buurt van de woningoverval is daarmee niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de combinatie van de aangetroffen schroevendraaier met daarop het DNA van verdachte en het uitpeilen van zijn telefoon rond het tijdstip van de woningoverval in de directe omgeving daarvan, waarbij de rechtbank ook in overweging neemt dat het uiterlijk van verdachte binnen het door aangever geschetste signalement van één van de daders past, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 10 juni 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan de woningoverval zoals tenlastegelegd.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, te onderzoeken of het mogelijk is om vanaf de laatste pintransactie met de pinpas van verdachte bij tankstation De Haan in Rotterdam om 13:26 uur al omstreeks 14:30 uur in de Bijlmer te kunnen zijn.
Nu de raadsman de juistheid van de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte niet heeft betwist (maar voor het aanstralen van de betreffende locatie een alternatief scenario heeft geschetst), bestaat er geen noodzaak om te onderzoeken of verdachte vanaf de laatste pintransactie in ongeveer een uur tijd naar de Bijlmer had kunnen rijden, nog daargelaten dat verdachte heeft verklaard dat de pintransactie mogelijk door zijn vriendin is gedaan. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 juni 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie mobiele telefoons en een laptop en een tablet en vijf horloges en een camera en (enig) geldbedrag, toebehorende aan [aangever] en/of [bedrijf] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden door:
  • zich naar de woning van die [aangever] te begeven en bij die woning aan te bellen en de voordeur van die woning te forceren en
  • die woning binnen te komen met (een soort) sjaal over zijn hoofd en met een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp in de hand en
  • de bril van die [aangever] af te pakken en
  • die [aangever] met een hard voorwerp tegen het gezicht te slaan en
  • die [aangever] op het bed te duwen en een deken over die [aangever] heen te gooien en
  • (daarbij) te roepen “Doe geen domme dingen, ik heb een pistool” en “waar is het geld, waar is het geld”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden, met aftrek van voorarrest.
Zij benadrukt dat het gaat om een woningoverval waarbij is bedreigd en geslagen met een vuurwapen en dat slachtoffer is opgesloten. Dat het feit in vereniging is gepleegd acht zij een strafverzwarende omstandigheid.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij hij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedreigd en geslagen. Daarnaast heeft hij het slachtoffer in zijn werkkamer opgesloten. Door aldus te handelen heeft de verdachte op intimiderende wijze een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, temeer omdat een woning bij uitstek de plaats is waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Daarnaast veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. De verdachte heeft zich aan die gevolgen voor de slachtoffers en de samenleving niets gelegen laten liggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 juli 2021. Hieruit blijkt geen recente veroordeling voor soortgelijke feiten.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om met behulp van interventies of begeleiding het gevaar op recidive te verminderen. Gelet op de ontkennende houding van verdachte en het eerder niet meewerken aan een toezicht, heeft de reclassering onvoldoende zicht gekregen op de persoon van verdachte en diens motieven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geven als uitgangspunt bij een woningoverval een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Zo is er sprake van medeplegen, is er gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en is het slachtoffer opgesloten. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en legt een gevangenisstraf op van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp inbeslaggenomen:
1 schroevendraaier (G5929335)
Verbeurdverklaring
Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever] vordert € 2.068,87 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De verdediging heeft de vordering betwist. De raadsman heeft erop gewezen dat er geen eigendomsbewijzen zijn overgelegd en heeft de vraag opgeworpen waarom er maar van één horloge vergoeding wordt gevraagd terwijl er vijf zouden zijn gestolen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot € 2.068,87,-. De schade bestaat uit de volgende posten: 1. € 1.083,87 (Apple MacBook Pro Apmlh4211a), 2. € 80,00 (Apple iPhone 7), 3. 75,00 (Apple iPad 2), 4. € 50,00 (mobiele telefoon Nexus), 5. € 480,00 (horloge Tissot) en 6. € 300,00 (contant geld). De gevorderde schadevergoeding van de Apple Macbook is onderbouwd met de orderbevestiging, waarbij rekening is gehouden met afschrijving. De andere schadeposten betreffen goederen waarvan weliswaar geen eigendomsbewijs is overgelegd, maar uit de aangifte blijkt dat deze goederen van aangever gestolen zijn. De gevorderde schade is onderbouwd met advertenties van vergelijkbare goederen die tweedehands worden aangeboden. Met betrekking tot het horloge geldt nog dat zich hiervan een foto in het dossier bevindt en dat ook hierbij rekening is gehouden met afschrijving. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.068,87,- (tweeduizend achtenzestig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.068,87,- (tweeduizend achtenzestig euro en zevenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
42 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
1. schroevendraaier (G5929335)
Vordering benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 2.068,87,- (tweeduizend achtenzestig euro en zevenentachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 2.068,87,- (tweeduizend achtenzestig euro en zevenentachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte in de proceskosten van [aangever] , tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mr M. Snijders Blok - Nijensteen, M. en mr. L. Rienks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2021.
[...]
[...]
[...]