4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de tenlastegelegde woningoverval en overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte blijkt dat er een woningoverval is gepleegd op 10 juni 2020 omstreeks 14.30 uur aan [adres 1] . Aangever [aangever] was op dat moment in zijn woning aanwezig. Twee mannen met een donkere huidskleur, waarvan één met een soort sjaal over zijn hoofd, hebben het slot van de voordeur geforceerd. De bril van aangever [aangever] werd afgepakt, hij kreeg een klap met het pistool tegen zijn gezicht en in het Engels werd gezegd ‘doe geen domme dingen, ik heb een pistool’. Aangever is op een bed geduwd, er werd een deken over hem heen gegooid en er werd gevraagd waar het geld was. Aangever werd vervolgens opgesloten. Aangever heeft verklaard dat er diverse goederen van hem zijn weggenomen.
Getuige [getuige] , een buurman van aangever, heeft omstreeks 14:50 uur twee onbekende mannen de woning met snelle pas zien verlaten en heeft even daarna samen met aangever de politie gebeld. De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben vervolgens onder meer geconstateerd dat de cilinder uit de voordeur geheel ontbrak en zagen daarvan de helft op de grond liggen.
Op een later moment die dag is door aangever in de woning een schroevendraaier op tafel gevonden. Aangever heeft de schroevendraaier vervolgens een dag later, na het doen van de aangifte, aan de politie overhandigd. Aangever heeft daarover (aanvullend) verklaard dat hij zeker weet dat de schroevendraaier niet van hem of zijn huisgenoot is en dat deze voor de overval ook niet op de tafel lag.
De rechtbank gaat er gelet op die verklaring en de aangifte vanuit dat de schroevendraaier er vóór de woningoverval nog niet lag. Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de politie in de woning geen sporenonderzoek heeft gedaan, onder meer omdat de woning rommelig was en aangever geen zicht heeft gehad op de handelingen van de daders. Voor zover de raadsman van verdachte heeft betoogd dat de schroevendraaier er vlak na de woningoverval niet heeft gelegen omdat deze niet door de politie is aangetroffen, gaat de rechtbank daar gelet op het voorgaande aan voorbij.
De schroevendraaier is vervolgens op sporen onderzocht. Er werd een DNA-mengprofiel aangetroffen. Eén van deze DNA-profielen is van een persoon die relatief veel DNA kan hebben bijgedragen. Dat DNA-profiel is vergeleken met de DNA-databank, waarbij een zeer grote overeenkomst werd gevonden met het DNA-profiel van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij de schroevendraaier niet herkent en dat dit soort schroevendraaiers ook niet worden gebruikt door het bedrijf waar hij werkte. Als hij ergens gaat klussen, neemt hij zijn eigen gereedschap mee en hij gebruikt zulke schroevendraaiers niet. Het komt wel voor dat in de bouw gereedschappen van elkaar worden gebruikt. Het is volgens hem geen ‘professionele’ schroevendraaier.
Dat het DNA van verdachte matcht met het DNA-profiel van de relatief grootste donor, brengt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden met zich dat hij degene is geweest die het laatst DNA heeft bijgedragen. Gelet hierop en op de verklaring van verdachte dat hij de (‘niet-professionele’) schroevendraaier niet herkent, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat het DNA van verdachte op de schroevendraaier zit omdat hij in de bouw ooit eens een gereedschap van een ander heeft gebruikt. Verdachte heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen aannemelijke verklaring gegeven over hoe de schroevendraaier met daarop zijn DNA in de woning van de aangever terecht is gekomen.
Uit onderzoek naar het telefoonnummer van verdachte, eindigend op [nummer] blijkt dat dit nummer op 10 juni 2020 uur tweemaal om 14.34 uur gebruik heeft gemaakt van Cell-id’s aan de [adres 3] in Amsterdam. Dat is in de directe omgeving van de woning van aangever. In de periode van 8 juni tot en met 5 november 2020 heeft dit telefoonnummer alleen op 8, 9 en 10 juni en op 18 en 25 juli 2020 van Cell-id’s in Amsterdam gebruik gemaakt.
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij bij de woningoverval betrokken is. Aanvankelijk heeft hij bij de politie verklaard dat hij niet vaak in Amsterdam komt, vijf jaar geleden voor het laatst in de Bijlmer was - met zijn zwager bij een kapper - en dat hij niet weet waarom zijn telefoon gebruikt heeft gemaakt van een telefoonmast bij [adres 3] (in de Bijlmer, Amsterdam) op 8, 9 en 10 juni 2020. Ook bij de rechter-commissaris heeft hij gezegd niet te weten waarom zijn telefoon daar destijds een mast heeft aangestraald.
In een aanvullend politieverhoor en tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij een vriendin van zijn vriendin, [persoon 1] , op 8 juni 2020 heeft opgehaald in Rotterdam en rond 22.00-23.00 uur naar haar moeder, [persoon 2] , heeft gebracht in de Bijlmer aan [adres 2] . Hij is daar even gebleven en heeft gepraat en is daarom op 9 juni 2020 pas rond 01.00-02.00 uur teruggegaan naar Rotterdam. Op 10 juni 2020 heeft verdachte [persoon 1] rond 13.00-14.00 uur weer opgehaald bij haar moeder op hetzelfde adres.
Naar aanleiding van deze verklaring zijn [persoon 1] en [persoon 2] bij de rechter-commissaris gehoord.
[persoon 2] heeft verklaard dat verdachte ergens tussen maart en mei in 2020 haar dochter naar de Bijlmer, [adres 4] , heeft gebracht. Dat was in de avond of in de nacht. Zij herinnert zich vooral het moment dat verdachte haar dochter kwam brengen, niet zozeer de datum of het tijdstip. Zij moest toen naar de Bijlmer rijden. Zij woonde daar toen nog niet, maar woonde in het centrum. Pas in juli is zij verhuisd naar [adres 2] . Verdachte heeft haar dochter naar [adres 4] , in de buurt van het metrostation, gebracht. Zij heeft verdachte even gezien, zij zat in haar auto en heeft toen gezwaaid, verdachte zwaaide terug en ze hebben niet met elkaar gesproken. Haar dochter stapte uit en liep naar haar toe, daarna is er niks gebeurd en iedereen is weggegaan. Verdachte heeft de volgende dag haar dochter op dezelfde plek opgehaald.
[persoon 1] heeft verklaard dat verdachte haar tussen 11.00-12.00 uur of tussen 13.00-14.00 uur heeft opgehaald en naar haar moeder heeft gebracht. Dat was in 2021. Hij ging toen mee naar boven en bleef nog wat drinken. Hij is in de avond naar huis gegaan. Hij heeft tot laat bij hen gezeten. De volgende ochtend is zij door hem opgehaald bij haar moeder. Zij verklaart aanvankelijk dat dit op het adres [adres 2] was, maar na het dicteren zegt zij het niet meer zeker te weten omdat haar moeder vaak verhuist. Zij kan zich niet meer herinneren bij welk huis het was. Zij verklaart later in het verhoor als zij wordt geconfronteerd met de andersluidende verklaring van haar moeder, dat wat haar moeder heeft verklaard klopt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet wordt ondersteund door de betrokken personen, waarbij de rechtbank er in het bijzonder nog op wijst dat de verklaringen niet zien op de datum van 10 juni 2020. [persoon 2] verklaart over de periode tussen maart en mei 2020 en [persoon 1] over een gebeurtenis in het jaar 2021. Bovendien was [persoon 2] op dat moment nog niet woonachtig aan [adres 2] in de Bijlmer, zo volgt uit haar verklaring en ook uit de politiesystemen volgt dat zij daar pas per 13 juli 2020 is ingeschreven. De verklaring van verdachte dat hij [persoon 1] naar dat adres heeft gebracht, daar een poos is gebleven en haar daar later ook heeft opgehaald, vindt gelet op het voorgaande geen ondersteuning. Het alternatieve scenario dat verdachte heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de buurt van de woningoverval is daarmee niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de combinatie van de aangetroffen schroevendraaier met daarop het DNA van verdachte en het uitpeilen van zijn telefoon rond het tijdstip van de woningoverval in de directe omgeving daarvan, waarbij de rechtbank ook in overweging neemt dat het uiterlijk van verdachte binnen het door aangever geschetste signalement van één van de daders past, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 10 juni 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan de woningoverval zoals tenlastegelegd.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, te onderzoeken of het mogelijk is om vanaf de laatste pintransactie met de pinpas van verdachte bij tankstation De Haan in Rotterdam om 13:26 uur al omstreeks 14:30 uur in de Bijlmer te kunnen zijn.
Nu de raadsman de juistheid van de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte niet heeft betwist (maar voor het aanstralen van de betreffende locatie een alternatief scenario heeft geschetst), bestaat er geen noodzaak om te onderzoeken of verdachte vanaf de laatste pintransactie in ongeveer een uur tijd naar de Bijlmer had kunnen rijden, nog daargelaten dat verdachte heeft verklaard dat de pintransactie mogelijk door zijn vriendin is gedaan. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.