7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal bedreigingen, belaging en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De bedreigingen waren tegen het leven gericht en daarbij schuwde verdachte het met zijn dreigementen niet om daarin ook de moeder en kinderen van het slachtoffer te betrekken. Ten aanzien van de bedreiging van [persoon 3] gaat het om een bedreiging in persoon, waarbij ook omstanders de bedreigende gedragingen hebben meegekregen. De bedreigingen waren steeds gericht aan personen die op de een of andere manier betrokken waren bij hulpverlening aan verdachte. De rechtbank rekent verdachte dat aan. Eén van de slachtoffers, aangeefster [persoon 1] , is naast bedreiging ook slachtoffer geworden van belaging. Verdachte heeft gedurende een lange periode stelselmatig en op brutale en zeer onaangename wijze een aanmerkelijke inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van het slachtoffer. De officier van justitie heeft getracht het slachtoffer hiertegen te beschermen door het geven van een gedragsaanwijzing aan verdachte. Ook dit weerhield verdachte er niet van om e-mailberichten te blijven sturen. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen gevoelens van boosheid en frustratie. Verdachte verdient daarvoor een straf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 18 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging.
De Gz-psycholoog die verdachte heeft onderzocht, J.E.P. Kruikemeier, heeft blijkens het Pro Justitia rapport van 1 juni 2021 geen stoornis bij verdachte kunnen vaststellen dan wel het recidiverisico kunnen inschatten, omdat verdachte niet zijn volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Er is wel een sterke verdenking dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken, maar die diagnose kan niet met zekerheid worden gesteld. De psycholoog heeft dan ook geen advies kunnen geven over een op te leggen straf.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een rapport van de reclassering van 7 juni 2021. Daarin heeft de reclassering gerapporteerd dat verdachte een gefrustreerde indruk maakt, maar dat hij desondanks aangeeft hulp nodig te hebben. De reclassering ziet aanwijzingen dat het gebruik van drugs en alcohol invloed heeft gehad op het delictgedrag van verdachte. Verdachte heeft aangegeven dat hij PTSS-klachten heeft, maar de reclassering heeft dit niet kunnen verifiëren. De reclassering heeft geen advies over op te leggen bijzondere voorwaarden kunnen geven, omdat verdachte niet aan het onderzoek met de psycholoog heeft meegewerkt.
Ter terechtzitting heeft reclasseringswerker [reclasseringswerker] toegelicht dat de reclassering ondanks de twijfels over de ontvankelijkheid van verdachte voor hulpverlening bereid is om toe te zien op eventuele bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd in het eerdere rapport van 25 maart 2021, met uitzondering van de daarin genoemde voorwaarde van begeleid wonen. De reclassering adviseert een aanvullende voorwaarde op te leggen, in de vorm van middelencontroles, om meer zicht te krijgen op eventuele middelenproblematiek. In het reclasseringsrapport van 25 maart 2021, waar tevens acht op is geslagen door de rechtbank, worden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid op een kortdurende klinische opname en schuldhulpverlening geadviseerd.
De rechtbank constateert dat verdachte ter terechtzitting met zijn zelfreflectie en open proceshouding een goede en hoopvolle indruk maakt en een positieve draai aan zijn leven wil geven. De rechtbank heeft echter twijfels of verdachte dat zal gaan lukken. De rechtbank vindt het dan ook van belang dat verdachte begeleiding en hulp krijgt. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om bij het bepalen van de op te leggen straf af te wijken van de eis van de officier van justitie. Zo zal de rechtbank niet een taakstraf opleggen, omdat de rechtbank het risico ziet dat de belasting voor verdachte bij het uitvoeren van een taakstraf te groot wordt als hij daarnaast ook moet voldoen aan de hierna te noemen bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen. Dit zou dan ten koste kunnen gaan van de medewerking van verdachte aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde taakstraf evenwel verdisconteren in de oplegging van een hogere gevangenisstraf.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Van die 180 dagen zullen 90 dagen voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaar.
De rechtbank zal voorts de volgende bijzondere voorwaarden opleggen: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname bij een terugval, het meewerken aan schuldhulpverlening en aan controles op middelengebruik.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden niet bepalen, omdat er niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte geen contact zal opnemen met [persoon 1] . De rechtbank zal dan ook een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sv, inhoudende een contactverbod met [persoon 1] opleggen, voor de duur van 3 jaar en deze dadelijk uitvoerbaar verklaren.