ECLI:NL:RBAMS:2021:4662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/5110
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting en niet-ontvankelijkheid beroep wegens proceseconomische redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de eiser was opgelegd. De eiser had op 16 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar zijn bezwaar werd op 30 augustus 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 16 maart 2017 het beroep van de eiser gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Vervolgens heeft de eiser op 24 september 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe uitspraak op bezwaar. Tijdens de zitting op 23 juni 2021 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag om proceseconomische redenen vernietigd, waardoor de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met drie jaar is overschreden, wat volledig aan de heffingsambtenaar moet worden toegerekend. De eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 3.000,- vanwege deze overschrijding. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar het door de eiser betaalde griffierecht van € 48,- moet vergoeden en de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.870,- moet vergoeden. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de schadevergoeding, proceskosten en griffierecht, te rekenen vanaf vier weken na verzending van de uitspraak.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5110

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

Aan [eiser] is een naheffingsaanslag parkeerbelasting met kenmerk 00060338409 opgelegd.
[eiser] heeft op 16 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2016 is het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser] heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2016. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 maart 2017 het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2016 vernietigd.
[eiser] heeft op 24 september 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe uitspraak op bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 juni 2021. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat beide partijen worden opgeroepen voor een nieuwe zitting op 23 juli 2021.
De behandeling van de zaak is vervolgens hervat op de zitting van 23 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde door middel van een beeldverbinding.

Overwegingen

1. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag – om proceseconomische redenen – vernietigd. [eiser] heeft daarom geen procesbelang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. Het beroep wordt om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
Redelijke termijn
2. [eiser] heeft verder nog aanspraak gemaakt op een schadevergoeding, vanwege schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3. De behandeling van zaken als deze mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De periode van twee jaar begint te lopen vanaf de datum waarop het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen.
4. Als de redelijke termijn is overschreden, bedraagt de schadevergoeding in principe € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Voor het antwoord op de vraag aan wie deze termijnoverschrijding moet worden toegerekend geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd als deze langer dan een half jaar heeft geduurd. Voor de beroepsfase geldt een periode van anderhalf jaar.
5. Uit de rechtspraak volgt dat in een geval zoals dit, waarin een vernietiging door de rechtbank van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en herhaalde behandeling door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Indien echter de eerste en/of de tweede behandeling bij de rechter langer duurt dan anderhalf jaar, komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan, maar voor rekening van de Staat.
6. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 10 augustus 2016 ontvangen. De naheffingsaanslag is vernietigd op 23 juli 2021. Met de vernietiging van de naheffingsaanslag is aan de periode van (veronderstelde) spanning en frustratie die door de over het belastinggeschil lopende procedure werd veroorzaakt, en die de grond vormt voor eventuele vergoeding van immateriële schade, een einde gekomen. De behandeling van deze zaak heeft daarmee afgerond vijf jaar – en dus drie jaar te lang – geduurd. Er is geen rechtvaardiging voor deze lange behandelduur. [eiser] heeft daarom recht op € 3.000,- schadevergoeding.
7. De eerste procedure bij de rechtbank duurde van 30 augustus 2016 (datum uitspraak op bezwaar) tot en met 16 maart 2017 (uitspraak van de rechtbank). De tweede procedure bij de rechtbank duurde van 24 september 2020 (het beroep niet tijdig) tot en met 23 juli 2021 (datum van de vernietiging van de naheffingsaanslag). Nu beide rechterlijke procedures korter dan anderhalf jaar hebben geduurd, moet de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de heffingsambtenaar worden toegerekend.
Conclusie
8. Het beroep is niet-ontvankelijk.
9. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een nadere zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
11. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2. tot en met 7., zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, vastgesteld op € 3.000,-.
12. [eiser] heeft verzocht om vergoeding van de wettelijke rente indien niet tijdig de schadevergoeding, de proceskosten of het griffierecht is voldaan. De rechtbank zal deze vordering toewijzen met ingang van 4 weken na verzending van deze uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser] , vastgesteld op € 3.000,-;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.870,-.
  • Veroordeelt de heffingsambtenaar om de wettelijke rente aan [eiser] te vergoeden over de bedragen van de schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht te rekenen vanaf 4 weken na toezending van deze uitspraak aan partijen, indien deze bedragen niet binnen die termijn van 4 weken aan [eiser] zijn uitbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.