ECLI:NL:RBAMS:2021:4640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
13/094560-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van moeder, winkeldiefstallen met gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn moeder, bedreiging van zijn moeder en twee winkeldiefstallen. De rechtbank heeft op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan na een zitting op 22 juli 2021. De verdachte, geboren in 1982, heeft zich schuldig gemaakt aan twee keer mishandeling van zijn moeder, waarbij hij haar tegen haar gezicht en arm heeft geslagen. Daarnaast heeft hij zijn moeder bedreigd met de dood. De verdachte heeft ook twee winkeldiefstallen gepleegd bij de Albert Heijn, waarbij hij frisdrank en blikken Red Bull heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op zijn gedrag. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 90 dagen geëist, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden, en heeft de maatregel opgelegd om de verdachte te helpen bij zijn psychische problemen en om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte niet in staat wordt geacht om een taakstraf uit te voeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/094560-20 (A), 13/082673-20 (B), 13/238817-19 (C), 13/003778-20 (D) en 13/088406-18 (tul)
Datum uitspraak: 5 augustus 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de [BRP-adres] , thans opgenomen op de [opname plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk de zaken A tot en met D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven en na wijziging op de terechtzitting van 22 juli 2021 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Feit 1: mishandeling van zijn moeder [naam moeder] door haar tegen haar gezicht te slaan.
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, inhoudende dat verdachte geen contact mag hebben met zijn moeder of zich in de buurt van haar woning mag ophouden.
Zaak B:
Feit 1: verbale bedreiging van zijn moeder [naam moeder] .
Feit 2: mishandeling van zijn moeder [naam moeder] door haar tegen haar arm te slaan.
Zaak C: Diefstal van frisdrank bij de Albert Heijn.
Zaak D: Diefstal van blikken Red Bull bij de Albert Heijn.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van zaak A kan feit 1 worden bewezen op basis van de aangifte, de waarneming van de politie dat de moeder van verdachte een bult op haar wang heeft, de foto’s en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie. Het opzettelijk in strijd handelen met de gedragsaanwijzing (feit 2) kan ook worden bewezen. Deze is op 27 maart 2020 om 15.55 uur uitgereikt aan verdachte. De moeder van verdachte heeft hem ook meermaals geattendeerd op het verbod.
In zaak B heeft moeder aangifte gedaan en heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd voor wat betreft de mishandeling (feit 2). De exacte datum van de mishandeling is onduidelijk, maar het is ergens in maart 2019 of maart 2020 gebeurd. In dezelfde aangifte wordt gesproken over een bedreiging op 26 maart 2020 (feit 1). De aangifte vindt voor wat betreft de bedreiging steun in de verklaring van de echtgenote van verdachte en het opgenomen geluidsfragment.
In zaak C wilde verdachte niet gehoord worden, maar ook in die zaak is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig, gelet op het aangifteformulier winkeldiefstal en de beschrijving van de camerabeelden, waaruit blijkt dat verdachte een blikje Fernandes richting zijn jaszak brengt en de winkel uit wil lopen zonder te betalen.
Zaak D kan ook wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op het aangifteformulier winkeldiefstal en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaken A feit 1, B feit 1, C en D wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van zaak A feit 2 is om vrijspraak verzocht. Verdachte kon nergens anders terecht dan bij zijn moeder. Er is geen opvang voor hem geregeld. Daarnaast heeft moeder tegenstrijdige signalen afgegeven door te zeggen dat hij niet bij haar mag komen, maar hem wel binnen te laten omdat hij anders op straat zou gaan bedelen. Gelet op het voorgaande en de problematiek van verdachte valt het handelen in strijd met de gedragsaanwijzing verdachte niet toe te rekenen, waardoor ook geen sprake is van opzet.
Van zaak B feit 2 dient verdachte te worden vrijgesproken. Er zal ongetwijfeld sprake zijn geweest van mishandeling van moeder door verdachte, maar het is niet duidelijk op welk incident de tenlastelegging precies ziet, gelet op de ruime periode die ten laste is gelegd. Er is verder alleen een aangifte en een twijfelachtige verklaring van verdachte. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van zaak A, feit 2
De rechtbank acht het opzettelijk in strijd handelen met de gedragsaanwijzing zoals ten laste gelegd in zaak A, onder feit 2, niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Het dossier bevat een aangifte, een bekennende verklaring van verdachte en de constatering van de politie dat hij op een plek was waar hij niet mocht komen, vanwege de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zich, mede door zijn psychische problemen, niet volledig realiseerde wat het verbod inhield. Uit de hierna uitgebreider te bespreken Pro Justitia dubbelrapportage die over verdachte is opgemaakt, blijkt dat overzichtsverlies en ondoordacht handelen ten grondslag liggen aan het overtreden van het verbod, evenals de omstandigheid dat hij nergens anders heen kon en dat thuis de enige veilige plek is die hij kent. Tevens lijkt bij verdachte onduidelijkheid te zijn ontstaan over of er wel of niet sprake was van een contactverbod. Daar komt bij dat zijn moeder hem zelf heeft binnengelaten, omdat zij niet wilde dat hij op straat zou bedelen. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van opzettelijk handelen en dient verdachte dus te worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over de overige ten laste gelegde feiten
De rechtbank stelt voorop dat verdachte, vermoedelijk door zijn psychische problemen in combinatie met het tijdsverloop, zich ter terechtzitting weinig heeft kunnen herinneren van de strafbare feiten die aan hem ten laste zijn gelegd. Ook op de momenten waarop hij wel iets verklaart, zegt hij al vrij snel dat hij het niet meer weet, waardoor het gevaar ontstaat dat verdachte mogelijk verschillende incidenten door elkaar haalt. Het gebrek aan herinneringen is in lijn met hetgeen de psychiater over de geheugenfuncties van verdachte heeft opgeschreven. De rechtbank zal in beginsel dan ook uitgaan van de verklaringen die verdachte bij de politie, in de meeste gevallen kort na de vermeende strafbare feiten, heeft afgelegd.
Ten aanzien van zaak A, feit 1, overweegt de rechtbank dat [naam moeder] , de moeder van verdachte, aangifte heeft gedaan van mishandeling waarbij zij heeft aangegeven dat zij door verdachte op haar gezicht is geslagen. De ter plaatse gekomen politie constateert dat de moeder van verdachte een bult op haar wang heeft. Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij zijn moeder heeft geslagen. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Zaak B ziet eveneens op vermeende strafbare feiten gepleegd tegen de moeder van verdachte. Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij de bedreigingen die onder feit 1 ten laste zijn gelegd, heeft geuit. De verklaring van moeder hieromtrent vindt ook steun in de getuigenverklaring van de echtgenote van verdachte. Zij heeft verdachte ook horen schreeuwen dat hij zijn moeder dood zou maken. De rechtbank acht de bedreiging wettig en overtuigend bewezen. Datzelfde geldt voor de mishandeling die ten laste is gelegd onder feit 2. Hiervan is ook aangifte gedaan waarbij expliciet is aangegeven dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in maart 2019. Verdachte heeft bekend dat hij zijn moeder met de vuist tegen haar arm heeft geslagen. Dit feit zal dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Over de diefstal ten laste gelegd in zaak C heeft verdachte niet willen verklaren bij de politie, omdat hij volgens de verbalisanten geen zin had in een verhoor. Dit feit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen op basis van het aangifteformulier winkeldiefstal, waaruit onder meer volgt dat de aangever heeft gezien dat verdachte een blikje Fernandes in zijn jaszak stopte, en het proces-verbaal waarin de camerabeelden zijn geverbaliseerd. Uit het proces-verbaal volgt dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte een product uit het schap haalde en de hand waarmee hij dit product vasthield richting zijn jaszak heeft gebracht. Ook is te zien dat verdachte vervolgens de kassa’s passeert zonder iets af te rekenen en dat verdachte door een beveiliger wordt aangehouden waarna verdachte een blikje Fernandes uit zijn jaszak heeft gehaald.
Tot slot acht de rechtbank ook de diefstal in zaak D wettig en overtuigend bewezen, gelet op het aangifteformulier winkeldiefstal en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 6 april 2020 te Amsterdam zijn moeder, [naam moeder] , heeft mishandeld door voornoemde [naam moeder] in haar gezicht te slaan/stompen.
Ten aanzien van zaak B:
1
op 26 maart 2020 te Amsterdam [naam moeder] , zijnde verdachtes moeder, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam moeder] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga jou doodmaken".
2
in maart 2019 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn moeder genaamd [naam moeder] met gebalde vuist tegen de arm heeft gestompt, waardoor voornoemde [naam moeder] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van zaak C:
op 4 oktober 2019 te Amsterdam frisdrank die toebehoorde aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak D:
op 6 januari 2020 te Amsterdam blikken Red Bull die toebehoorden aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal [naam filiaal] ), heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast dient aan verdachte de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd. De officier van justitie heeft tot slot verzocht te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de oplegging van straffen of maatregelen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn moeder. Ook heeft hij haar één keer bedreigd. Dit zijn ernstige feiten, waarbij in het geval van de mishandelingen ook inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft verdachte twee winkeldiefstallen gepleegd. Dit zijn vervelende feiten die zorgen voor veel overlast voor winkeliers.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juni 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar tweemaal is veroordeeld voor diefstallen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia dubbelrapportage opgemaakt door dr. A.W.J.M. Trompenaars, psychiater, en drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, op respectievelijk 22 februari 2021 en 28 december 2020. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
Er is bij verdachte sprake van ziekelijke stoornissen in de vorm van schizofrenie en van afhankelijkheid van cannabis. Als gevolg van de schizofrenie zijn er bij verdachte ernstige en blijvende cognitieve defecten ontstaan. Hiervan was ook sprake ten tijde van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Bij de respectievelijk aan verdachte ten laste gelegde feiten hebben verschillende aspecten van de bij verdachte reeds langdurig aanwezige psychiatrische problematiek een rol gespeeld, zoals de negatieve symptomatologie (gedachtenarmoede, spraakarmoede, emotionele afvlakking en onverschilligheid), cognitieve
achteruitgang, (snel) verbaal en fysiek agressief kunnen worden, moeilijk stuurbaar en
onberekenbaar zijn, een verlaagde frustratietolerantie hebben, afgenomen controle en
remmingen op zijn eigen gedrag hebben en direct en impulsief kunnen reageren,
zonder na te denken over de consequenties voor zijn omgeving en/of voor zichzelf. Door de combinatie van middelengebruik en schizofrenie is verdachte een man geworden die sterk gedreven wordt door lusten (blowen, eten, drinken). Vanuit het voorgaande kunnen de diefstallen van frisdrank op 4 oktober 2019 en 6 januari 2020 verklaard worden als acties van verdachte gericht op directe bevrediging van een behoefte aan drinken: verdachte loopt in de supermarkt, wil wat te drinken hebben, pakt frisdrank die hij lekker vindt, stopt die in zijn jas en verlaat de winkel. Daarnaast ervaart verdachte een sterke zwerfdrang en zucht naar middelen. Moeder tracht om hem hierin te begrenzen en te sturen, maar dit wordt door verdachte niet verdragen. Hierdoor is er een pervasief patroon van agressief gedrag ontstaan waarbij moeder verdachte begrenst, hij met woede reageert, uithaalt en haar slaat/stompt. Door de vervlakking van het affect en het ontbreken van een emotionele beleving daarbij, ervaart verdachte geen spijt of schuld over zijn gedrag, staat hij niet stil bij de beleving van moeder en zijn er, in zijn algemeen, te weinig interne sturende of remmende factoren. In een poging om de dynamiek te doorbreken worden verdachte verschillende locatie- en contactverboden opgelegd, maar hij is door zijn problematiek niet in staat om zich hieraan te houden. Bovendien is thuis de enige veilige plek die hij kent en heeft hij geen alternatief.
De bevindingen uit dit onderzoek leiden tot het advies om alle feiten die aan verdachte ten laste worden gelegd, in een verminderde mate aan hem toe te rekenen. Op grond van het voorgaande heeft verdachte zijn wil niet in vrijheid kunnen bepalen en hij kon ook niet conform een dergelijk besef handelen. Het was daarbij echter niet zo dat verdachte geen enkele sturingsmogelijkheid over zijn handelen meer had.
De kans op recidive wordt bij een ongewijzigde situatie, met behulp van een uitgebreide risicotaxatie, als hoog ingeschat. Dit geldt zeker als verdachte weer naar huis zou gaan terugkeren. Er kunnen bij verdachte geen beschermende functies in zijn persoonlijkheid of in zijn functioneren worden vastgesteld. Op basis van de ervaringen met verdachte tot nu toe tijdens zijn verblijf bij [opname plaats] in een zeer gestructureerde zorgomgeving die ook mogelijkheden heeft om hem indien nodig adequaat te kunnen begrenzen, wordt duidelijk dat verdachte in staat is om in een dergelijke omgeving aangepast te kunnen functioneren. Naar mening van de rapporteur (psychiater) is het feit dat verdachte nog bij zijn moeder inwoont een belangrijke contextuele risicofactor: moeder lijkt uitgeput, kan de zorg voor verdachte niet meer aan, is bang voor hem en kan hem - ook fysiek - niet begrenzen, waardoor er gezien de ervaringen vanuit het verleden naar inschatting van deze rapporteur een reële kans is dat er in de thuissituatie opnieuw forse conflicten zullen kunnen gaan ontstaan. Ook de overige familieleden voelen zich ten aanzien van verdachte niet veilig. Bovendien kan verdachte via zijn moeder en familie in het bezit van drugs komen, terwijl dat voor hem gezien de bij hem aanwezige psychiatrische problematiek niet goed is. Er is ook gebleken dat dit risicoverhogend werkt. De onderlinge beïnvloeding van deze factoren en condities kan ertoe leiden dat de kans op recidive verder gaat oplopen.
Er is voor verdachte ter stabilisering, drugsvrij en medicatietrouw blijven en activering, een naar verwachting langdurige klinische behandeling nodig in een zeer gestructureerde zorgomgeving met mogelijkheden tot begrenzing en eventueel beveiliging. Daarna kan indien mogelijk bezien gaan of en zo ja in welke mate verdere resocialisatie mogelijk is, waarbij gedacht kan worden aan doorplaatsing van verdachte naar een (forensische) ambulante woonvorm. Een ambulante behandeling van verdachte behoort naar mening van de rapporteur (psychiater) niet tot de mogelijkheden. Verdachte ontvangt thans een behandeling binnen het kader van een door de rechtbank afgegeven zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte ggz. Omdat het de verwachting is dat verdachte nog lange tijd behandeling nodig heeft en de kans bestaat dat de zorgmachtiging niet wordt verlengd of dat verdachte mogelijk niet meer binnen dat kader behandeld kan worden, wordt de rechtbank in overweging gegeven om te bezien of het mogelijk en aangewezen is om aan verdachte voorwaarden op te leggen binnen het kader van een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel. De feiten die thans aan verdachte ten laste worden gelegd, zouden volgens de rapporteurs dan in strafrechtelijke zin afgedaan kunnen worden middels binnen het in het kader van een voorwaardelijk strafdeel opleggen van een klinische opname in een zorginstelling.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de verschillende reclasseringsrapportages die over verdachte zijn opgemaakt, in het bijzonder het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa van 14 december 2020, opgemaakt door M. Staphorst, en het reclasseringsadvies van [naam instantie ] van 7 juli 2021, opgemaakt door E. Houwers.
Uit het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa blijkt het volgende: bij verdachte is sprake van een forse verstandelijke beperking, ernstige psychiatrische problematiek en verslavingsproblematiek. Agressie komt tot uiting wanneer hem iets niet wordt toegestaan, zoals geld om te kunnen voorzien in zijn middelengebruik. Verdachte is inwonend bij zijn moeder en zijn familie beheert zijn financiën. Verdachte is een uiterst kwetsbare man die intensieve zorg, ondersteuning en structuur nodig heeft om te kunnen functioneren in zijn dagelijks leven. Deze zorgintensiteit kan hem thuis niet worden geboden, daarbij is de situatie voor de familieleden onveilig wegens het onvoorspelbare gedrag van verdachte. Het risico op recidive in delictgedrag en op letselschade voor zichzelf en anderen wordt hoog ingeschat. Verdachte verblijft sinds 19 mei 2020 op [opname plaats] op schorsende voorwaarden. Verdachte is nauwelijks te motiveren en toont zich passief. De negatieve symptomen van zijn psychiatrische problematiek staan op de voorgrond. Zijn middelengebruik is een luxerende factor waardoor het psychotisch toestandsbeeld verergert. Verdachte toont geen ziekteinzicht of probleembesef en ziet geen reden om zijn middelengebruik te staken. Alle betrokken partijen zijn het er over eens dat verdachte langdurige, intensieve zorg nodig heeft. Een indicatie voor Verblijfszorg is door het Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) afgewezen. Verdachte kan zich binnen een drangkader niet conformeren aan de voorwaarden, daarbij wordt gedragsverandering gelet op de ernstige complexe problematiek niet haalbaar geacht. Een zorgmachtiging is per 24 oktober 2020 afgegeven voor de duur van een half jaar en daarna verlengd. De reclassering is van mening dat een dergelijk kader te weinig bescherming zal bieden voor verdachte en anderen. De reclassering adviseert de rechtbank de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel op te leggen. Deze maatregel wordt passend geacht wegens het hoge risico, de ernstige problematiek die na detentie nog steeds aanwezig zal zijn en doordat de maatregel kan worden verlengd indien dit nodig wordt bevonden.
Uit het reclasseringsadvies van [naam instantie ] blijkt dat er geen enkele verbetering in het toestandsbeeld is opgetreden. Bij vrijheden onttrekt verdachte zich geregeld met het gevolg dat hij lange periodes geen vrijheden heeft gehad. De verwachting is dat de situatie niet veel verder zal verbeteren. Er zal moeten worden gezocht naar een geschikte plek voor verblijfszorg.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen die de Pro Justitia rapportage hebben opgesteld over voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare. Dit betekent dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht voor de bewezen verklaarde feiten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een geldboete en een taakstraf niet haalbaar, in het bijzonder wegens de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In plaats daarvan zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zal nog een voorwaardelijk deel van hierna te noemen duur worden opgelegd.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte de behandeling blijft krijgen die hij nodig heeft, om zo goed mogelijk te kunnen functioneren en om het recidivegevaar te verminderen. Het is van belang dat verdachte voor een lange tijd onder toezicht blijft om gedurende die tijd onder meer te kunnen profiteren van een psychiatrische forensische behandeling, eventueel te kunnen worden opgenomen in een zorginstelling of te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De maatregel tot beïnvloeding van het gedrag, zoals genoemd in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, biedt die mogelijkheid.
Naast de gevangenisstraf zal daarom aan verdachte de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte kampt met complexe en duurzame problematiek, zodat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen. Voorts is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan. Het Openbaar Ministerie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vragen.
Omdat de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel mogelijk pas later ten uitvoer wordt gelegd en de rechtbank het van groot belang vindt dat de behandeling van verdachte niet tussentijds wordt onderbroken, acht de rechtbank het daarnaast passend om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. Dit zijn dezelfde voorwaarden waarvan de reclassering heeft geadviseerd om deze aan de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel te koppelen. Daarnaast zullen deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, om ervoor te zorgen dat de behandeling van verdachte kan voortduren.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/088406-18

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat dit een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur betreft. De rechtbank acht verdachte niet in staat om een taakstraf uit te voeren en vindt bovendien tenuitvoerlegging niet opportuun, nu de nadruk bij verdachte dient te liggen op de behandeling van zijn psychische problematiek.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38z, 57, 285, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A feit 1, zaak B feit 2:
Telkens: mishandeling, begaan tegen zijn moeder
Ten aanzien van zaak B feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van zaak C, zaak D:
Telkens: diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 47 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij [naam instantie ] Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Veroordeelde laat zich opnemen in [opname plaats] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is reeds gestart. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
-
Veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen FACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer veroordeelde overgaat naar verblijfszorg. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
-
Veroordeelde verblijft in een door het NIFP -IFZ te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Veroordeelde bevindt zich niet aan de [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs/alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan [naam instantie ] de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt aan verdachte op de
Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregelals
bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/088406-18.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2021.
Bijlage
[… 1]
[… 1]

[… 1]

[… 1]

[… 1]
[… 1]
[… 1]