ECLI:NL:RBAMS:2021:4604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
8934450 EA VERZ 20-960
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van de beslagvrije voet in het kader van een terugvordering door de Gemeente Groningen

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 24 juni 2021, is een verzoek behandeld van [verzoeker], een alleenstaande man woonachtig in Thailand, die de kantonrechter heeft verzocht om de door de Gemeente Groningen vastgestelde beslagvrije voet van € 532,92 te verhogen. Dit verzoek is ingediend op basis van artikel 475e (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in het kader van een terugvordering van een onterecht genoten uitkering door de Gemeente Groningen. De Gemeente Groningen heeft een bedrag van € 85.080,30 teruggevorderd, waarvan nog € 48.052,16 openstaat. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Gemeente Groningen op de AOW-uitkering van [verzoeker] beslag heeft gelegd, en dat de beslagvrije voet is vastgesteld op € 532,92, wat volgens [verzoeker] onvoldoende is om in zijn levensonderhoud te voorzien.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de procedure zich niet leent voor een (her)beoordeling van de vordering uit hoofde waarvan het beslag is gelegd, maar dat er uitsluitend een oordeel kan worden gegeven over de beslagvrije voet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] onvoldoende financiële gegevens heeft verstrekt om zijn verzoek te onderbouwen. De kantonrechter heeft [verzoeker] de gelegenheid gegeven om zijn verzoek aan te vullen met bewijsstukken van zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven, en heeft hem vier weken de tijd gegeven om dit te doen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden totdat [verzoeker] zijn verzoek heeft aangevuld en de Gemeente Groningen de gelegenheid heeft gekregen om hierop te reageren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8934450 EA VERZ 20-960
beschikking van: 24 juni 2021
func.: 991

beschikking van de kantonrechter

i n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats] , Thailand
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
procederend in persoon
t e g e n

de gemeente Gemeente Groningen

gevestigd te Groningen
verweerder
nader te noemen: Gemeente Groningen
gemachtigde: mr. F.H. Grommers

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 18 december 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend dat op voet van artikel 475e (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) strekt tot vaststelling van een beslagvrije voet.
Gemeente Groningen heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft op het verweerschrift gereageerd. Vervolgens heeft Gemeente Groningen een laatste reactie ingediend.
Beschikking is bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Het navolgende geldt als uitgangspunt:
1.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1952 en op dit moment dus 69 jaar, is alleenstaand en woont in Thailand.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft Gemeente Groningen een bedrag van € 85.080,30 teruggevorderd vanwege onterecht genoten uitkering. Op dit moment staat daarvan nog € 48.052,16 open.
1.3.
Met ingang van mei 2018 ontvangt [verzoeker] een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Gemeente Groningen heeft op deze uitkering beslag gelegd.
1.4.
Nadat [verzoeker] naar Thailand emigreerde en Gemeente Groningen daarvan op de hoogte raakte, heeft Gemeente Groningen aan SVB bericht dat de beslagvrije voet € 532,92 bedraagt. Vanaf juli 2020 tot januari 2021 heeft SVB maandelijks bedragen afgedragen aan Gemeente Groningen.
1.5.
Vanaf januari 2021 heeft Gemeente Groningen de inhouding tijdelijk gestaakt.

Verzoek

2. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter de door Gemeente Groningen vastgestelde beslagvrije voet van € 532,92 te verhogen, omdat [verzoeker] met dit bedrag niet kan voorzien in zijn levensonderhoud.
3. [verzoeker] stelt hiertoe, kort weergegeven, dat de vordering uit hoofde waarvan het beslag is gelegd is verjaard. Los daarvan is de vordering onterecht. De vordering is het gevolg van een persoonlijke vete van een officier van justitie. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter te bepalen dat de zaak is verjaard, dat al het geld dat na vijf jaar onrechtmatig is ingehouden wordt terugbetaald inclusief rente, plus een vergoeding van smartengeld van € 150,00 per dag vanaf 15 juli 2020.

Verweer

4. Gemeente Groningen heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek. Het verweer komt, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.

Beoordeling

5. Vooropgesteld wordt dat deze procedure zich niet leent voor een (her)beoordeling van de vordering uit hoofde waarvan het beslag is gelegd. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] deze vordering betwist, maar er kan uitsluitend een oordeel worden gegeven over de beslagvrije voet. De vorderingen van [verzoeker] , zoals hiervoor onder 3 weergegeven, kunnen daarom niet worden beoordeeld.
6. Het verzoekschrift dateert van 18 december 2020. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in werking getreden. Voor de beoordeling van het verzoek moet daarom onderscheid worden gemaakt tussen de wet zoals die gold tot 1 januari 2021 enerzijds en vanaf 1 januari 2021 anderzijds.

Tot 1 januari 2021

7. Ingevolge artikel 475e (oud) Rv gold tot 1 januari 2021 voor vorderingen tot periodieke betaling van een schuldenaar die niet in Nederland woont of die niet in Nederland vast verblijft in beginsel geen beslagvrije voet, tenzij de schuldenaar aantoont dat hij buiten die vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Dat betekent dat [verzoeker] onder het oude recht dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt.
8. Geoordeeld wordt dat [verzoeker] onvoldoende heeft gesteld over zijn financiële situatie. Wat zijn maandelijkse uitgaven zijn is niet gesteld. Evenmin is gesteld wat de totale maandelijkse inkomsten zijn. Een onderbouwing van de financiële situatie heeft [verzoeker] niet gegeven. Op grond van artikel 475e (oud) Rv zou daarom een beslagvrije voet van € 0,00 gelden. Gemeente Groningen heeft de beslagvrije voet uit coulance echter op € 532,92 vastgesteld.

Vanaf 1 januari 2021

9. Op grond van artikel 475da lid 4 Rv bedraagt de beslagvrije voet 47,5% van de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet, indien de beslagene op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft. Indien de beslagene buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, wordt de beslagvrije voet vermenigvuldigd met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde woonlandfactor.
10. Op grond van artikel 475e (nieuw) lid 1 Rv blijft het bepaalde in artikel 475da lid 4 eerste zin Rv buiten toepassing, indien de beslagene niet over een in de basisregistratie personen opgenomen vaste woon- of verblijfplaats beschikt en hij de deurwaarder die gerechtigd is ten laste van hem binnen Nederland beslag te leggen, inzicht geeft in zijn leefsituatie en zijn bronnen van inkomsten. In dat geval geldt dus niet het percentage van 47,5% maal de woonlandfactor, maar moet de ‘normale’ beslagvrije voet worden vastgesteld.
11. De norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet bedraagt € 1.536,34. Met toepassing van het percentage van 47,5% komt de beslagvrije voet in dit geval neer op € 729,76. De woonlandfactor als bedoeld in artikel 475da lid 4 Rv, die is vastgesteld in de Regeling beslagvrije voet, bedraagt voor Thailand 0,5, zodat de factor voornoemde beslagvrije voet halveert. De deurwaarder dient op grond van de nieuwe wetgeving dus een beslagvrije voet van ten minste € 364,88 vast te stellen met ingang van 1 januari 2021.
12. Hiervoor is al geoordeeld dat [verzoeker] in deze procedure niets heeft gesteld of onderbouwd over zijn leefsituatie en de hoogte van zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven. Op grond van het nieuwe recht zou voor [verzoeker] daarom een beslagvrije voet van € 364,88 gelden. Die beslagvrije voet is lager dan de door Gemeente Groningen vastgestelde beslagvrije voet van € 532,92.
13. Na de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet kan de kantonrechter uitsluitend nog een oordeel geven over de vraag of toepassing van de nieuwe wetgeving met betrekking tot de beslagvrije voet een onevenredige hardheid met zich brengt voor [verzoeker] (artikel 475fa Rv). Het verzoek van [verzoeker] wordt daarom, voor wat betreft de periode na 1 januari 2021, als zodanig opgevat.
14. Uit de stelling dat [verzoeker] met de vastgestelde beslagvrije voet van € 532,92 in Thailand niet rond kan komen, begrijpt de kantonrechter dat [verzoeker] vindt dat onvoldoende rekening is gehouden met bepaalde omstandigheden, waardoor sprake is van een onevenredige hardheid. De kantonrechter beschikt over onvoldoende financiële gegevens om te kunnen beoordelen of van een onevenredige hardheid sprake is. [verzoeker] wordt daarom in de gelegenheid gesteld om zijn verzoek aan te vullen. [verzoeker] dient inzichtelijk te maken wat zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven zijn. De inkomsten en uitgaven moeten worden onderbouwd met bewijsstukken. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan bankafschriften van de afgelopen drie maanden, specificaties van uitkeringsinstanties, een huurovereenkomst waaruit de hoogte van de huur blijkt, stukken met betrekking tot de vaste lasten en bewijzen van die daadwerkelijke betalingen.
15. De kantonrechter zal [verzoeker] hiervoor aanvankelijk vier weken de tijd geven. Indien [verzoeker] meer tijd nodig heeft, zal hij dat aan de griffie moeten doorgeven. Indien [verzoeker] zijn reactie eerder indient, zal ook eerder een beschikking volgen. Alvorens de kantonrechter een beschikking zal geven, krijgt Gemeente Groningen de gelegenheid om op de door [verzoeker] in te dienen reactie te reageren.
16. Iedere beslissing wordt in afwachting van het voorgaande aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
stelt [verzoeker] in de gelegenheid om zijn verzoek binnen vier weken na heden aan te vullen, zoals nader bepaald in rechtsoverweging 14;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.