3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle feiten bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Feit 1
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van beveiliger [persoon 1] . De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaringen van aangever [persoon 1] en getuige [getuige 1] , op de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden die ter zitting zijn bekeken en op de verklaring van verdachte ter zitting dat hij, toen hij wegliep, de desinfectiezuil naar achteren heeft gesmeten.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij en zijn collega [getuige 1] achter verdachte aan liepen toen verdachte naar buiten liep. [persoon 1] zag dat verdachte een ijzeren paal met daarin een desinfectievloeistof oppakte en zich omdraaide richting [persoon 1] . Vervolgens zag [persoon 1] dat verdachte, vanaf ongeveer een meter afstand, deze paal op [persoon 1] gooide.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij – achter [persoon 1] – achter verdachte aan liep om hem naar buiten te begeleiden. Zij zag dat verdachte de desinfectiepaal oppakte, dat hij zich omdraaide en dat hij de paal gericht en met kracht naar [persoon 1] gooide.
De rechtbank heeft ter zitting de camerabeelden van het incident bekeken. Zij heeft waargenomen dat beveiliger [persoon 1] vlak achter verdachte liep op het moment dat verdachte in een snelle beweging een op de grond liggende desinfectiepaal – van glimmend materiaal lijkend op aluminium of staal – met de vierkante voet omhoog – vanaf korte afstand en met kracht naar achteren richting [persoon 1] gooide. Op de camerabeelden was te zien dat verdachte, tijdens het gooien van de paal, zijn hoofd meedraaide naar achteren in de richting waar hij de paal heen wierp. De paal vloog richting het lichaam en hoofd van [persoon 1] , die de paal kon opvangen. De voet van de paal bevond zich op dat moment boven het hoofd van [persoon 1] . De rechtbank leidt uit haar waarneming van de beelden af dat verdachte de paal gericht naar [persoon 1] heeft gegooid.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat [persoon 1] achter hem liep op het moment dat hij de desinfectiepaal naar achteren gooide. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk. Op de camerabeelden was immers te zien dat verdachte vlak voor het gooien van de paal nog in discussie was met de beveiligers, die hem hadden verzocht het ziekenhuis te verlaten. Verdachte liep richting de uitgang en de beveiligers liepen achter hem aan. [persoon 1] was op het moment van het gooien van de paal nog maar korte afstand verwijderd van de plaats waar hij met verdachte had staan praten. Verdachte moet dus hebben geweten dat [persoon 1] zich op dat moment ongeveer op de plek bevond waar hij de paal heen gooide. Daarbij komt dat verdachte, zoals hiervoor overwogen, tijdens het gooien van de paal
heeft gekeken in de richting waar hij de paal heen gooide.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zou intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf korte afstand en met kracht een vierkante (met vier puntige hoeken) voet van een aluminium of stalen (en dus relatief zware) desinfectiepaal, die stevig genoeg was om zelfstandig op de grond te staan en zwaar genoeg was om schade aan te richten aan de balie van het ziekenhuis, in de richting van het gezicht van [persoon 1] heeft gegooid. De voet kwam vlak boven het hoofd van [persoon 1] terecht, waarna de paal door hem werd opgevangen. Dat het goed is afgelopen is op geen enkele wijze aan verdachte te danken. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan, bijvoorbeeld in de vorm van ontsierende littekens in het gezicht. De enkele omstandigheid dat de voet van de paal niet ter hoogte van het gezicht van [persoon 1] terechtkwam, maar iets daarboven, doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Feit 2
De rechtbank acht, op grond van de verklaringen van aangever [persoon 1] en getuige [getuige 1] , bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend tegen hem te zeggen: “Raak mij niet aan. Ik schiet je neer. Ik pop je neer” en “Als ik je tegen kom maak ik je dood”.
Feit 3
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte een elektrische schuifdeur en een balie bij het [naam ziekenhuis locatie 1] , heeft beschadigd. De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaringen van [persoon 1] en [getuige 1] , op de foto’s van de balie en op de verklaring van verdachte ter zitting dat hij een desinfectiepaal tegen de balie heeft gesmeten en tegen de schuifdeur heeft getrapt.
De rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen dat verdachte een prullenbak en een desinfectiezuil heeft vernield, beschadigd, weggemaakt of onbruikbaar heeft gemaakt. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat verdachte een elektrische schuifdeur in het [naam ziekenhuis locatie 2] , heeft vernield. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij tegen de schuifdeur heeft getrapt. De rechtbank verwijst naar de aangifte van [aangever] en de beschrijving van de camerabeelden van het [naam ziekenhuis locatie 2] door verbalisant [verbalisant] . Verder blijkt uit het dossier dat de hulp van de technische dienst moest worden ingeroepen om de deur te herstellen.
Feit 5
Verdachte heeft over dit feit verklaard dat hij op 18 oktober 2020 ruzie heeft gehad met een vrouw op de parkeerplaats bij de Lidl. Hij was met deze vrouw en haar vriendin in gesprek, toen zij plotseling begonnen te schelden. Hij heeft zelf ook gescholden. De vrouw probeerde hem te slaan. Hierop heeft verdachte zich verdedigd door haar een ‘afhoudtrap’ te geven met de onderkant van zijn voet. De vrouw viel hierdoor op de grond. Nadat de vrouw hem weer wilde slaan, heeft verdachte haar een trap in haar buik gegeven. Naar eigen zeggen heeft verdachte de vrouw niet geslagen.
Aangeefster [persoon 2] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op 18 oktober 2020 parkeerden zij en haar vriendin, getuige [getuige 2] , hun auto bij de Lidl bij [straatnaam] Er stond een man (naar later bleek: verdachte) bij een auto aan de overkant van de straat, die opmerkingen naar hen maakte. Nadat aangeefster [persoon 2] en getuige [getuige 2] hun boodschappen hadden gedaan, liepen zij terug naar de auto. Zij zagen dat verdachte nog steeds bij de auto stond en iets aan het eten was. Toen de vrouwen in de auto waren gestapt, zagen zij dat verdachte vanaf de overkant van de weg voedsel in de richting van hun auto gooide. Er is rode saus op de auto en de trui van getuige [getuige 2] terecht gekomen. Aangeefster en haar vriendin zijn hierop naar verdachte toegelopen. Getuige [getuige 2] sprak hem aan. Hierop trapte verdachte aangeefster [persoon 2] in haar maag, waardoor zij een hevige pijnscheut voelde en op de grond viel. Aangeefster stond op en wilde verdachte duwen, maar toen sloeg hij meerdere malen met zijn vuisten hard op haar lichaam. Aangeefster werd in haar gezicht en op haar arm geraakt en voelde een hevige pijnscheut in haar linkerzij. [getuige 2] probeerde verdachte aan zijn jas weg te trekken maar dat lukte niet. Vervolgens heeft verdachte aangeefster onderuit getrapt, waardoor zij wederom ten val kwam. Uiteindelijk zijn de vrouwen naar het politiebureau gereden om aangifte te doen. Na ongeveer een minuut kwam verdachte ook het politiebureau binnen. Aangeefster [persoon 2] heeft verder verklaard dat haar neus, lip, enkels, kuiten en pols zeer deden. Haar lip en jukbeen waren gezwollen en haar jukbeen was rood.
Getuige [getuige 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte aangeefster [persoon 2] in haar buik schopte en dat [persoon 2] ten val kwam. Toen aangeefster [persoon 2] opstond en hem duwde, sloeg verdachte haar meerdere malen met zijn vuist op haar gezicht en lichaam. Daarna heeft getuige [getuige 2] geprobeerd hen uit elkaar te halen en vervolgens zag zij dat verdachte aangeefster onderuit schopte, waardoor aangeefster opnieuw ten val kwam.
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank de verklaringen van aangeefster [persoon 2] en getuige [getuige 2] betrouwbaar. In de letselrapportage van 21 oktober 2020 betreffende aangeefster wordt een beschrijving gegeven van letsel aan (onder andere) haar neusrug, haar bovenlip en haar linkerarm. Volgens de forensisch arts past de gemelde toedracht goed bij het waargenomen letsel. De enkele omstandigheid dat de arts daarbij is uitgegaan van het door aangeefster geschetste scenario, doet niet af aan de betrouwbaarheid van die uitspraak van de arts. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat ook verdachte letsel heeft opgelopen bij het incident.
De verklaringen van [persoon 2] en [getuige 2] worden daarnaast in grote lijnen bevestigd door de beschrijving van de bewegende camerabeelden van de Lidl door verbalisant [verbalisant] . Verbalisant beschrijft in het proces-verbaal van bevindingen dat omstreeks 15:23:15 uur te zien is dat getuige [getuige 2] uit haar auto stapt en met versnelde pas wegloopt. Rond 15:23:36 uur is te zien dat verdachte en aangeefster met elkaar in gevecht zijn, waarbij verdachte slaande en stompende bewegingen maakt terwijl hij met versnelde pas achter aangeefster aanloopt. De verbalisant beschrijft dat te zien is dat aangeefster met versnelde pas achteruit loopt om te voorkomen dat zij wordt geraakt. Rond 15:23:41 uur loopt aangeefster met versnelde pas achter verdachte aan, terwijl verdachte van haar wegloopt. Aangeefster maakt een slaande beweging richting het hoofd van verdachte. Rond 15:23:45 uur is te zien dat verdachte achter aangeefster aanloopt en haar onderuit trapt. Aangeefster komt hierbij ten val. Vervolgens trapt verdachte met zijn rechterbeen en/of -voet tegen het lichaam van aangeefster. Rond 15:23:48 uur is te zien dat aangeefster op de grond blijft liggen.
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft mishandeld door met kracht in haar gezicht en op haar lichaam te slaan, door in haar buik te trappen en door haar onderuit te trappen.