ECLI:NL:RBAMS:2021:4497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
13/083901-21 (zaak A); 13/066160-21 (zaak B); 02/074925-21 (zaak C) en 13/034298-21 (zaak D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met braak, poging daartoe, winkeldiefstal en belediging van opsporingsambtenaren

Op 12 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee diefstallen met braak uit een auto, een poging tot diefstal, een winkeldiefstal en de belediging van twee buitengewone opsporingsambtenaren. De feiten vonden plaats tussen januari en maart 2021 in Amsterdam en Goes. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstallen en de belediging, maar sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging in zaak D wegens gebrek aan bewijs. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 173 dagen opgelegd gekregen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn problematische middelengebruik. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, met uitzondering van twee partijen die niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/083901-21 (zaak A); 13/066160-21 (zaak B);
02/074925-21 (zaak C) en 13/034298-21 (zaak D)
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde
parketnummers zijn aangebracht, al tijdens de eerdere zitting op 18 juni 2021 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Hart en van wat verdachte en waarnemend raadsman mr. M.L. van Gessel, namens de raadsvrouw van verdachte, mr. S. Plas, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
1. diefstal met braak in een auto op 24 maart 2021 te Amsterdam;
2. diefstal met braak in een auto op 2 januari 2021 te Amsterdam;
3. poging tot inbraak in een auto, subsidiair vernieling van die auto op 2 januari 2021 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak B:
winkeldiefstal op 8 maart 2021 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak C:
belediging van twee buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) op 17 maart 2021 te Goes;
ten aanzien van zaak D:
diefstal met braak in een auto op 5 februari 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Vrijspraak zaak D
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor hetgeen ten aanzien van zaak D is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2.
Het bewijs en bewijsoverwegingen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het in rubriek 4 bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Bewijsoverwegingen zaak A, feiten 2 en 3
Op basis van de aangifte van [benadeelde partij 1] stelt de rechtbank vast dat op 2 januari 2021 is ingebroken in de auto van aangever [benadeelde partij 1] , waarbij verschillende goederen zijn weggenomen. Bij onderzoek in de auto zijn twee bloedsporen aangetroffen. Uit het DNA-onderzoek naar deze sporen blijkt dat beide bloedsporen DNA bevatten dat afkomstig zou kunnen zijn van verdachte, waarbij de matchkans kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank trekt op basis van dit onderzoek de conclusie dat het aangetroffen bloed van verdachte is. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is die de autoruit heeft ingeslagen, en dat het daarom verdachte moet zijn geweest die heeft ingebroken in de auto. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de tijd rondom het ten laste gelegde vaak onder invloed was en daarom niet meer weet of hij deze feiten heeft gepleegd. Wel zou het kunnen dat hij de dader is, want hij heeft in die tijd wel (geprobeerd) in auto’s in te breken, aldus verdachte.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met braak in de auto van [benadeelde partij 1] , zoals ten aanzien van zaak A, onder feit 2 is ten laste gelegd.
Op basis van de aangifte van [persoon 1] stelt de rechtbank daarnaast vast dat op 2 januari 2021 de ruit van de auto van aangever [persoon 1] is ingeslagen. Blijkens camerabeelden is de dader na het inslaan van de ruit met zijn arm de auto binnengegaan. Er zijn echter geen goederen weggenomen. De auto van aangever [persoon 1] stond op het moment van de twee auto-inbraken geparkeerd voor de auto van aangever [benadeelde partij 1] . Blijkens het dossier is verdachte in de ochtend na het ten laste gelegde door agenten gecontroleerd op het Centraal Station. Op dat moment droeg hij dezelfde soort jas als op de camerabeelden te zien is bij degene die de ruit van de auto van aangever [persoon 1] inslaat. Dit alles in onderlinge samenhang bezien met de hiervoor genoemde verklaring van verdachte brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook degene is die met zijn arm de auto is binnengegaan.
Gelet op de hiervoor beschreven handelswijze en de verklaring van verdachte oordeelt de rechtbank dat sprake is van een begin van uitvoering van diefstal met braak. Daarom acht de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging de poging tot diefstal met braak bewezen zoals deze ten aanzien van zaak A, onder feit 3 primair ten laste is gelegd.
De rechtbank oordeelt ten slotte met de officier van justitie en de verdediging dat het medeplegen van deze feiten niet bewezen kan worden. Daarom spreekt de rechtbank verdachte daarvan dan ook partieel vrij.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 24 maart 2021 te Amsterdam,
- een gasslang en een koperen pijp en een verbindingsstuk en een kassabon van de " [naam] ", en
- een geldbedrag, en
- een kentekenbewijs [kenteken 1] , en
- een taxi vergunningsbewijs en ondernemerskaart (ten name van [persoon 2] ), en
- een TCA tariefkaart (ten name van [persoon 3] ), en
- een mobiel pinapparaat, aan een ander toebehorend, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 2 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een Nederlandse Paspoort, en
- een taxi-pas boordcomputer chauffeurskaart, en
- een ondernemerspasboordcomputer, en
- een kentekenbewijs met kenteken [kenteken 2], en
- verzekeringsdocumenten, en
- een APK-rapport, en
- een taxi-slagboom/standplaatspas, en
- een zorgverzekeringspas, en
- autosleutels (merk Audi), en
- autosleutels (merk Opel), en
- facturen, en
- een bankpas, en
- een zonnebril (merk Fossil),
aan een ander toebehorend, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van zaak A, feit 3:
op 2 januari 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen, toebehorend aan [persoon 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, zich naar het voertuig van voornoemde [persoon 1] heeft begeven en een ruit van voornoemd voertuig heeft verbroken en voornoemde voertuig is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak B:
op 8 maart 2021 te Amsterdam, levensmiddelen (o.a. zalm en koffiecups) en een plastic boodschappentas, toebehorend aan winkelbedrijf Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak C:
op 17 maart 2021 te Goes opzettelijk [benadeelde partij 3] , buitengewoon opsporingsambtenaar en [benadeelde partij 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "stelletje kankersukkels" en "kanker mongool" en "racist" en stelletje kankerlijers" en "stelletje kankerhonden" en "kankerlijer" en "sukkel", althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf conform voorarrest met aftrek van het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Hierbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden bepaald zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen met braak in auto’s en een poging daartoe. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit zijn feiten die veel overlast en schade veroorzaken voor de slachtoffers. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van twee boa’s. Met deze belediging heeft verdachte laten zien geen respect te hebben voor het openbaar gezag en heeft hij twee ambtenaren in hun eer en goede naam aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 augustus 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte tussen het plegen van de in deze zaak bewezenverklaarde feiten en de behandeling van onderhavige zaak een aantal keren is veroordeeld. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de straf rekening houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 29 juli 2021 omtrent verdachte. Volgens de reclassering is sprake van een delictpatroon van vermogensdelicten. Verdachte beschikt niet over huisvesting en adequate dagbesteding en daarnaast is sprake van problematisch middelengebruik, schuldenproblematiek en een negatief sociaal netwerk. Deze factoren maken dat de kans op recidive volgens de reclassering hoog is. Intensieve begeleiding is dan ook geïndiceerd om de leefsituatie van betrokkene te stabiliseren. De reclassering adviseert daarom als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding.
Uit een mail van de reclassering van 11 augustus 2021 blijkt daarnaast dat verdachte op zeer korte termijn geplaatst kan worden in een instelling voor begeleid wonen, namelijk Zorg en Research in Enschede. Een voorwaarde hiervoor is dat verdachte de wens heeft om te stoppen met het gebruiken van verdovende middelen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze wens heeft.
De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat een gevangenisstraf met daarbij een voorwaardelijk deel passend en geboden is. Hiermee krijgt verdachte een stok achter de deur om niet nogmaals strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat verdachte op zeer korte termijn kan worden geplaatst in de voornoemde instelling voor begeleid wonen. Gelet op wat in soortgelijke zaken voor straffen worden opgelegd zal de rechtbank wel een kleiner voorwaardelijk strafdeel opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van 173 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank bepaalt bij dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn ten aanzien van zaak A voorwerpen in beslag genomen, zoals vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Verbeurdverklaring
De in de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het ten aanzien van zaak A, onder feit 1 bewezen geachte is begaan.
Teruggave aan verdachte
Het in de beslaglijst onder 8 genoemde inbeslaggenomen goed, te weten een paar schoenen, behoort aan verdachte toe en zal derhalve aan hem worden teruggegeven.
Overige goederen
Aangezien van de in de beslaglijst onder 4, 5, 6 en 7 genoemde inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen niet bekend is aan wie deze toebehoren, zullen deze worden bewaard voor de rechthebbende.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Benadeelde [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.300,98 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het ten aanzien van zaak A onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. De vordering is daarnaast niet betwist door de verdediging. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om het aantal dagen toe te passen gijzeling op 1 te stellen, aangezien verdachte schulden heeft en daarom de schadevergoeding niet zal kunnen betalen. De rechtbank overweegt echter dat de gijzeling niet wordt toegepast bij betalingsonmacht, maar alleen bij betalingsonwil. Daarom ziet de rechtbank geen reden om bij het bepalen van het aantal dagen toe te passen gijzeling af te wijken van de hoogte die normaal wordt aangehouden. Bij gebreke van betaling en verhaal kan daarom gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
9.2.
Benadeelden [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] vorderen beiden € 200,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen zullen in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is namelijk met de verdediging van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de zij immateriële schade hebben geleden door het ten aanzien van zaak C bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 266, 267, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten aanzien van zaak D ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten aanzien van zaak A, feiten 1, 2 en 3 en het ten aanzien van zaak B en zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1 en 2:
telkens diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van zaak A, feit 3:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van zaak B:
diefstal
ten aanzien van zaak C:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 173 (honderddrieënzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat gedurende de proeftijd de veroordeelde:
- zich meldt bij de Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils op het adres [adres, te plaats] en zich blijft melden, zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig acht;
- zich laat behandelen door Inforsa FACT team of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen
door de reclassering, zo lang als de reclassering dat nodig acht;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij betrokkene de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van zinvolle dagbesteding.
Geeft aan Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurdde voorwerpen zoals genoemd onder 1, 2 en 3 op de beslaglijst.
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van het voorwerp zoals genoemd onder 8 op de beslaglijst.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de voorwerpen zoals genoemd onder 4 tot en met 7 op de beslaglijst.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van
€ 1.300,98 (dertienhonderd euro en achtennegentig cent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € € 1.300,98 (dertienhonderd euro en achtennegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
Verklaart [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
Verklaart [benadeelde partij 3]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 augustus 2021.
[…]